De Metaalkathedraal aan de Rijksstraatweg
Langs de Leidse Rijn staat een gebouw, het was onmiskenbaar een kerk. Met grote letters wordt het zelfs aangeduid als kathedraal. Het staat bekend als de Metaalkathedraal.
In 1860 werd in de gemeente Oudenrijn de kerk ingewijd en kreeg de naam Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart. Nog geen eeuw later deelde de katholieke gemeenschap zich op naar De Meern en naar Utrecht. De kerk kwam in 1939 leeg te staan en werd herbestemd. De koper kwam uit een onverwachte hoek, daarvoor moeten we namelijk naar Amsterdam.
Amsterdammer Jan Bon was een bekende coureur op een motor met zijspan. We spreken over de jaren 1920. De zijspannen vertoonden nogal wat gebreken. Voor Jan Bon was dat geen probleem, hij ging ze zelf maken in de constructiewerkplaats van zijn ouders. In de jaren 1930 kreeg zijn product bekendheid. Het groeide uit tot grote militaire orders. In de meidagen 1940 werden de zijspannen aan BMW‐motoren gehangen als materiaalwagen of uitgerust met luchtdoelmitrailleurs. In de Tweede Wereldoorlog stopte de fabriek in de Jordaan.
Jan Bon kocht de kerk van Oudenrijn in 1941. Bon heeft in de oorlogsjaren houtgasgeneratoren gemaakt. Na de oorlog leverde de Hollandia Zijspanfabriek duizenden zijspannen, aan de ANWB, de politie, de marechaussee en particulieren. Uiteraard waren motorcoureurs met zijspan ook welkom. In 1975 is de fabriek gesloten.
De volgende eigenaar was constructiebedrijf METAK. Gefabriceerd werden voornamelijk metaalconstructies voor de bouw. Het is METAK geweest die de nu niet uit te wissen metaalgeur in het gebouw heeft achtergelaten. Het vele lassen, branden en slijpen van staal is tot in alle poriën van het gebouw doorgedrongen. De METAK is in 2008 gesloten. De Metaalkathedraal biedt nu onderdak aan diverse culturele activiteiten en verhuurt ateliers aan kunstenaars. In 2015 wordt een verbouwing uitgevoerd waardoor 22 ateliers in het gebouw komen naast twee atelier woningen. Op het buitenterrein, de beneden- en de bovenzaal kunnen grotere evenementen gehouden worden.
Dit stuk is van Bert Poortman en eerder gepubliceerd in het Stadsblad.