Van de slijptollen naar de Grand Départ
In 1912 werd vanuit Amsterdam een deel van Werkspoor overgeplaatst naar Zuilen: de Wagon- en Bruggenfabriek. De grote groei van Werkspoor Zuilen vond na de Tweede Wereldoorlog plaats. De periode van de wederopbouw stond in het teken van grootschalige productie van treinwagons, autobussen, trams en goederenwagens en herstel van spoor- en wegbruggen over de rivieren en kanalen. Montage vond plaats door de afdeling Werkspoor Constructies: Wescon. Na het herstel van vele bruggen in Nederland was er ruimte voor nieuwe activiteiten: fabrieksinstallaties voor Pernis en afnemers in de hele wereld.
Tot die tijd werd veel werk op het buitenterrein verricht. Met de nieuwe lastechnieken was dat niet meer mogelijk. De productie van nieuwe industrie installaties moest onder een dak komen. Aan de eigen buitenhaven werd in 1959 een grote apparatenhal gebouwd. In de hal was ruimte voor constructies tot een gewicht van 160.000 kilo. Met succes werden installaties geleverd voor vele industrieën. In 1972 stopte de treinenfabriek van Werkspoor. Apparatenbouw ging door als Bronswerk Ketel en Apparatenbouw. In 1983 is de afdeling Apparatenbouw gesloten: het einde van Werkspoor Utrecht.
Het imposante gebouw kwam leeg te staan. Vele jaren vond Holiday on Ice er haar oefenruimte. De kantoren bleken geschikt als atelierruimte voor de kunstacademie. In 2014 heeft het gehele gebied van de Cartesiusweg tot het Amsterdam-Rijnkanaal een andere bestemming gekregen. Van blauwe overalls met lasapparaten en slijptollen veranderd het naar hippe ruimte voor de creatieve sector. De werkspoorkathedraal wordt herbestemd. In het oudste Werkspoor gebouw, het schakelstation uit 1912, komt horeca. De hal is te bezoeken op de Dag van de Architectuur op zaterdag 20 juni.
In juli is het ontmoetingscentrum voor de Grand Départ van de Tour de France. USINE hoopt in het Werkspoorkwartier de schoorsteen op het ontspanningsgebouw weer te kunnen herstellen. Zo wordt dit gebied in Utrecht geleidelijk meer deel van de stad.
Foto en tekst: Bert Poortman. Eerder gepubliceerd in het Stadsblad.