Buitenplaats Eyckenstein
Rondom de stad Utrecht waren veel gronden in bezit van kloosters, kapittels, de Duitse Orde en gasthuizen. Grond was nodig voor de verbouw van groente en fruit. Er was dus weinig ruimte voor Utrechtse burgers voor het stichten van een tuin of buitenplaatsje buiten de stadsmuren. Na de reformatie van 1580 kwam veel grond beschikbaar uit kerkelijk bezit. Om grote oorlogsschulden te voldoen werd veel van het kerkelijk bezit in de zeventiende eeuw verkocht. Eyckenstein is een van de drie eerste buitenplaatsen rondom stad Utrecht en werd als hofstede gebouwd op grond van het Domkapittel in Maartensdijk.
Eyckenstein is een huis en landgoed met bossen, landbouwgronden en zichtlanen, van het zuiden naar het noorden is er een geleidelijke overgang van een cultuurlandschap naar een natuurlandschap.
De eerste koper in 1651 was Johannes Gerobulus, hij was door Gedeputeerde Staten in 1642 benoemd als muntmeester in Utrecht en woonde aan de westzijde van de Neude waar het Munthuis sinds 1647 was gevestigd in het voormalige Ceciliaklooster.
Na een aantal verervingen was Eyckenstein een eeuw lang eigendom van de familie Eyck. Adriaan van Eyck, burgemeester van Utrecht, werd in 1777 eigenaar. Hij was burgemeester en patriot, hij moest de stad Utrecht in 1787 na inval van Pruisische troepen overdragen en vluchtte naar Brussel. In 1795 kwam hij terug uit ballingschap, bleek nog populair, werd weer burgemeester en kreeg Eyckenstein terug. De familie Eyck was echter geen naamgever van Eyckenstein. Het huis had deze naam al. Sinds 1876 is Eyckenstein in bezit van de familie Van Boetzelaer. Mr. Willem Carel baron van Boetzelaer, burgemeester van De Bilt, woonde vanaf 1878 permanent op Eyckenstein. Hij heeft het huis met een derde vergroot en veel verfraaiingen aangebracht. Ook heeft hij het Springerpark aangelegd. Het huis wordt nog steeds bewoond door nazaten van Willem Carel van Boetzelaer.
Bronnen: website eyckenstein.nl, E. Tigelaar, ‘Pieter de Clercks Huys van Plaisance’, Tijdschrift Oud-Utrecht 2005, Fred Vogelzang, ‘Een paradijs, schier soeter en veel meer, als oyt de wereld sag’ in Yme Kuiper, Buitenplaatsen in de Gouden Eeuw, 2015.
Bij de drie eerste buitenplaatsen horen ook het verbouwde hoofdhuis van het voormalig nonnenklooster Oudwijk en een ‘huys van plaisance’ net buiten Lauwerecht, voor rentmeester Pieter de Clerck. Utrecht werd dé provincie van de buitenplaatsen langs Vecht en Heuvelrug. Er waren ooit meer dan 100 buitenplaatsen op de Utrechtse Heuvelrug tussen Utrecht en Rhenen.
Lees ook Deftige buitenplaatsen op de Utrechtse Heuvelrug: de Stichtse Lustwarande