200 jaar diergeneeskundig onderwijs
In 1821 ging in Utrecht de Rijksveeartsenijschool van start met 24 'kweekelingen'. Hele generaties veeartsen werden klaargestoomd aan de Biltstraat en later op de Uithof. Op woensdag 24 november hield veterinair hoogleraar Peter Koolmees een lezing over 200 jaar diergeneeskunde.
De diergeneeskunde begon volgens Koolmees met de domesticatie van dieren. Want dieren waren nutsdieren en moesten gezond blijven. 'Heel vroeger had je bijvoorbeeld al herders die goed waren in de verloskunde.' Diergeneeskunde begon als ambacht. Het ging voornamelijk om castratie en verloskunde en het waren de eigenaren van de dieren die de verrichtingen uitvoerden.
In de 18e eeuw werd Nederland drie keer getroffen door een grote uitbraak van de runderpest. Ruim een miljoen runderen vonden in Nederland de dood. Op landerijen vind je volgens Koolmees nog altijd zogeheten pestbosjes, een klein met bomen begroeid en vaak met een ringsloot omzoomd stuk land, meestal gelegen aan de rand van een weide. Ver voor de tijd van hygiëne en regels begroeven boeren hun dode dieren in de hoek van het weiland, zover mogelijk bij de boerderij vandaan.
Naar aanleiding van de runderpest werd in 1821 in Utrecht de Rijksveeartsenijschool opgericht. Gehoopt werd dat wetenschappelijk opgeleide veeartsen het probleem van de veeziekten zouden kunnen oplossen. Daarnaast leverde de school paardenartsen af, waaraan in het leger grote behoefte bestond.
De Rijksveeartsenijschool kreeg aan het eind van Biltstraat de voormalige buitenplaats/katoenfabriek Gildestein tot haar beschikking voor de opleiding van dierenartsen. Theodoor Gerard van Lidth de Jeude was de eerste directeur. Zijn opvolger, de Groningse medicus Alexander Numan wordt volgens Koolmees als de grondlegger van de Nederlandse diergeneeskunde beschouwd. Numan zou 30 jaar lang als directeur/hoogleraar aan de school verbonden blijven. Hij schreef het Handboek der Genees- en Verloskunde van het Vee dat vele malen herdrukt zou worden. In Utrecht zijn de Alexander Numankade en een universiteitsgebouw naar hem vernoemd. Studenten waren in die periode verplicht intern te wonen en werden op een zolder gehuisvest.
Vanaf 1870 breidde de werkgelegenheid voor veeartsen zich geleidelijk uit. In het leger en in de groeiende steden nam de vraag naar paardenartsen toe. In 1874 werd de titel veearts wettelijk beschermd. In 1925 werd de opleiding als Veeartsenijkundige Faculteit een onderdeel van de Rijksuniversiteit Utrecht.
In 1925 begon Jeannette Voet (roepnaam Nettie) als eerste vrouw aan de studie diergeneeskunde. In 2006 werd een gebouw van de Universiteit Utrecht in de Uithof naar haar vernoemd: het Jeannette Donker-Voetgebouw. Na 1970 stijgt het aantal vrouwelijke studenten diergeneeskunde en tegenwoordig is zo'n 85 procent van de studenten diergeneeskunde vrouw.
Na stagnatie in de crisisjaren en de Tweede Wereldoorlog maakte de faculteit diergeneeskunde vanaf omstreeks 1960 een snelle groeifase door. Mensen besteedden meer tijd en geld aan gezelschapsdieren. Daarnaast werd de veehouderij nog verder uitgebreid door schaalvergroting en intensivering. De vraag naar dierenartsen steeg hierdoor enorm. Daardoor werd in de periode 1967-1988 een verhuizing naar De Uithof noodzakelijk.
De context van de dierenarts is tegenwoordig sterk veranderd, aldus Koolmees. Het welzijn van dieren is belangrijker en er is kritiek op de intensieve veehouderij en de rol van de dierenartsen daarbij. En zelfs het onderscheid tussen mens en dier vervaagt, aldus Koolmees. Zo heeft 40 procent van de huisdieren tegenwoordig ook al obesitas.