Zeven eeuwen bierbrouwen
In het jaarboek 2017 van Oud-Utrecht schreef Leen Albers over bierbrouwen in het Sticht van de late middeleeuwen. In zijn lezing op 23 januari 2019 vertelde hij de verdere geschiedenis en leidde de toehoorders langs drie 'bierrevoluties' uit de 14e, 19e en laat-20e eeuw.
Bier is al heel oud, de Egyptenaren en Mesopotamiërs kenden het al. Bier lest de dorst, het is lekkerder dan water en verhoogt de status van de gebruiker. In de middeleeuwen werd veel bier gedronken, maar wie geen geld had dronk water.
In onze streken werd in de 12e eeuw tijdens het brouwproces gruit gebruikt, een kruidenmengsel van gagel, salie en rozemarijn. Gruit remde de groei van bacteriën af en zorgde ervoor dat bier langer houdbaar bleef. De kerk, landeigenaren en later de steden hadden het recht om gruit te produceren en te verkopen. In de 13e eeuw ontstond het brouwen als beroep en werd er belasting op bier geheven.
De eerste bierrevolutie vond plaats aan het begin van de 14e eeuw. Toen begonnen Duitse bierbrouwers met het maken van bier op basis van hop. Nederlandse brouwers namen dat over, richtten hopakkers in en ontwikkelden het hoppenbier. Dat was bitter van smaak en veel langer houdbaar dan gruitbier. Hoppenbier werd de gangbare drank tijdens lange scheepsreizen. Voor het brouwen was veel water nodig, daarom zaten de brouwerijen langs de gracht. Er waren regels om dat water schoon en drinkbaar te houden. Vooral Amersfoort werd beroemd om de export van zijn hoppenbier, maar ook in Utrecht waren veel brouwerijen. Het bierverbruik was zo’n 300 tot 400 liter per persoon per jaar en dat leverde de brouwerijen veel inkomen en de stad veel belasting.
De 'Gouden Eeuw' van het hoppenbier liep van 1300 tot 1650. Steden brouwden bier voor eigen consumptie en verkochten het door als er overproductie was. Van 1650 tot 1850 raakte de biermarkt in verval, nieuwe dranken als koffie, thee en jenever kwamen op. Grote brouwerijen overleefden maar veel kleintjes moesten stoppen. De eigenaren van de grote brouwerijen zaten in het bestuur van de stad en zijn te zien op schilderijen van Frans Hals.
Een tweede bierrevolutie vond plaats rond 1850, toen het Pilsener uit Beieren en Tsjechië opkwam. De techniek van het bierbrouwen veranderde met name door het gebruik van andere gistsoorten. Pilsener Urquell en zijn navolgers konden massaal geproduceerd worden; ze zijn helder, transparant en opnieuw langer houdbaar en ze werden populair.
De biermultinationals die in de 19e eeuw ontstonden zorgden ervoor dat pils nagenoeg alle andere bieren van de markt spoelde. Bekende Utrechtse brouwerijen waren De Boog aan de Oudegracht (1584-1897) en De Krans aan de Leidsekade (1869-1930).
Vanaf 1990 kwam er weer een omslag. In navolging van Craft Bier van Anchor Brewing uit San Francisco kwamen nieuwe soorten bier op die een deel van de markt veroverden ten koste van het Pilsener Bier. Ook in Utrecht slaat deze beweging van kleine ambachtelijke bierbrouwers aan, denk aan Brouwerij Oudaen en Brouwerij De Leckere. In navolging van Café Primus hebben steeds meer cafés en winkels een toenemend rijke schakering aan lokale bieren. In 2018 was er zelfs een Utrechts Bierbrouwersfestival. Grote brouwers doen mee in deze trend en halen oude recepten terug om de bredere markt te bedienen. Vanuit Europees perspectief heeft deze omslag van de laatste jaren meer het karakter van een renaissance, Amerikaanse brouwers vinden het een echte revolutie omdat zij voor het eerst de toon aangeven in de geschiedenis van het bierbrouwen.