De geschiedenis van de adel in de provincie Utrecht

Renger de Bruin is bezig met een boek over de geschiedenis van de adel in de provincie Utrecht. Het boek zal in 2023 verschijnen maar hij hield op woensdagavond 27 oktober in het Bartholomeus Gasthuis alvast een lezing over de Utrechtse adel.

Adel02

De geschiedenis van de Utrechtse adel gaat terug tot de vroege middeleeuwen. Renger de Bruin begint zijn verhaal met een graf uit de Frankische tijd dat in de winter van 1981/1982 is gevonden aan het Pieterskerkhof. Het gaat om een graf van een jongen van een jaar of tien die in de vijfde eeuw is begraven. Het was een rijke grafvondst en dat duidt er volgens Renger de Bruin op dat de jongen afkomstig was uit de bovenlaag van de samenleving.

De volgende stap is de komst van Willibrord aan het eind van de zevende eeuw. Willibrord was van Engelse adel en speelde een nuttige rol bij de expansie van het Frankische rijk. Uiteindelijk zouden de Friese en Frankische adel samensmelten.

Adel04

In de negende eeuw was er sprake van invallen van de Vikingen. Ook Utrecht had te maken met aanvallen en plunderingen. Bisschop Hunger vluchtte weg uit Utrecht. Pas onder bisschop Balderik (917/918-975) werd Utrecht weer hersteld in haar oude functie als zetel van de bisschop.

Het Frankische rijk was inmiddels opgedeeld en Utrecht viel onder het deelrijk Lotharingen. In 925 werd Lotharingen met het Oost-Frankische rijk herenigd. Door toedoen van de Salische koningen Hendrik III en Hendrik IV zou in de loop van de elfde eeuw het oude grafelijk bestuur in grote delen van de noordelijke Nederlanden aan de bisschop ondergeschikt worden gemaakt. Daarmee werd de basis gelegd voor de vorming van het landsheerlijk gebied van de bisschop: het Sticht en het Oversticht. Het grote voordeel was volgens Renger de Bruin voor de koning dat de bisschop geen erfopvolger had. Bij de benoeming van de nieuwe bisschop was de steun van de koning van groot belang. De paus had geringe invloed op de benoeming van de bisschop. 

Toen de lokale elite een steeds zwaardere stem kreeg bij de benoeming van de bisschop, viel de bescherming van de keizer weg. Het gevolg was dat het bisdom terrein verloor aan de lokale adel. Er ontstaan in die tijd volgens Renger de Bruin twee elites: de oude adel en het ridderschap. En die proberen zich beiden onder de invloed van de bisschop uit te wringen.

Tussen 1000 en 1300 gingen de Hollandse graaf en de Utrechtse bisschop zich bezig houden met de ontginning van de Hollands-Utrechtse laagvlakte. Dat leidde volgens Renger de Bruin tot een hoge dichtheid aan kastelen.

Adel07

In de loop van de vijftiende eeuw zouden de hertogen van Bourgondië hun macht in de Nederlanden verder uitbreiden. In Utrecht benoemde Filips de Goede zijn bastaardzoon David van Bourgondië tot bisschop. Dat betekende dat er naast de lokale en regionale adel ook de Orde van het Gulden Vlies kwam. Daarbij ging het om de ridders die aan de tafel van de hertog van Bourgondië mochten zitten. Met de dood van Karel de Stoute kwam er een eind aan de heerschappij van de Bourgondiërs. 

De machtsoverdracht aan Karel V maakte een einde aan het eeuwenoude bestaan van het Sticht Utrecht: de huidige provincies Utrecht, Drenthe en Overijssel en de stad Groningen, bestuurd door de bisschop van Utrecht. De bisschop behield zijn kerkelijke functies maar het landsheerlijk bestuur werd voortaan uit naam van Karel V uitgeoefend door een stadhouder. Utrecht was een van de Bourgondische gewesten geworden, centraal bestuurd door een landvoogdes.

Karel V maakte onderscheid tussen de hoge en lage adel waarbij de hoge adel de vliesridders betrof. In 1536 stelde Karel V harde criteria op voor de adel. Zo moest je uitgenodigd worden als ridder of edelman en het bezit van een kasteel gaf een aparte status.

Philips II voerde een andere politiek, aldus Renger de Bruin. Een politiek van confrontatie. Het was de tijd van de reformatie. En je had adel die koos voor protestantisme en adel die katholiek bleef. Zo waren er edellieden die zich aansloten bij de watergeuzen. Het was een tijd dat er in ieder geval gekozen moest worden. En ambieerde je een bestuurlijke functie, dan moest je in ieder geval protestant zijn.

Bekendste dame van adel in de provincie Utrecht in de 18e eeuw was volgens Renger de Bruin Belle van Zuylen. Ze werd op 20 oktober 1740 geboren als Isabelle Agneta Elisabeth van Tuyll op Slot Zuylen in Maarssen. Ze woonde colleges natuurkunde bij aan de Utrechtse Universiteit en had contact met dragers van de Europese Verlichting. In een brief aan de bekende verlichte Schotse schrijver James Boswell schreef ze: 'Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid'.

De patriottenperiode, in de 18e eeuw, betekende de afschaffing van de adel. De edelman wordt burger en er worden zelfs adellijke monumenten kapot geslagen. Tijdens de Franse periode is het de keizer die bepaalt wie van adel is. Sommige edellieden weigeren het echter aan te vragen.

Na het vertrek van de Fransen, onder Willem I, wordt de adel weer machtig en zijn ze sterk vertegenwoordigd in bestuurlijke functies. Echter als Thorbecke in 1848 een nieuwe grondwet aanneemt is daar geen plaats meer voor de adel. Al vervullen veel edellieden nog wel belangrijke functies. Zo was graaf van Lynden van Sandenburg Commissaris van de Koningin in Utrecht. 

Adel10

Na de Tweede Wereldoorlog wordt er niemand meer tot de adelstand verheven en in 1983 verdwijnt het begrip adel uit de grondwet. Al is er volgens Renger de Bruin nog zeker belangstelling voor de adel. Zoals onder meer blijkt uit het bestaan van de Ridderschap van Utrecht, een vereniging van adellijke geslachten, die een historische band hebben met de provincie Utrecht en die de studie van Renger de Bruin financiert.