A la gloire du Roi - Utrechtse steden getekend voor de Zonnekoning in rampjaar 1672
Een van de mooiste tekeningen die het profiel van de stad Utrecht in beeld brengen, bevindt zich in Parijs. Dit weinig bekende stadsportret, gemaakt door Adam Frans van der Meulen (1632-1690), dankt zijn ontstaan aan de expansiedrift van de Franse koning Lodewijk XIV en diens veroveringstocht in de noordelijke Nederlanden in het ‘rampjaar’ 1672.
Een artikel van Tolien Wilmer, zij was specialiste tekeningen en prenten bij Het Utrechts Archief en is auteur van onder andere de beide delen van De getekende Stad.
Lodewijk XIV streefde ernaar om de economische en militaire macht van Frankrijk te herstellen. In zeker elf veldtochten wist hij het grondgebied van het Franse koninkrijk naar het noorden uit te breiden. De steden en versterkte plaatsen die hij had ingenomen, liet hij ter plaatse documenteren in de vorm van tekeningen. Er reisden kunstenaars mee om de locaties ter plaatse vast te leggen. Deze tekeningen dienden als uitgangspunt voor schilderijen, wandschilderingen en gobelins die een prominente plaats kregen in Lodewijks paleizen, waaronder Versailles en Marly. De reistekeningen werden uitgewerkt en vertaald naar schilderijen in de Manufacture des Gobelins te Parijs. Bij dit koninklijk atelier werkte een groot aantal schilders en tapijtwevers onder leiding van ‘peintre du Roy’ Charles le Brun (1619-1690). In de Manufacture waren opvallend veel Vlaamse kunstenaars actief als schilder, prentmaker of tapijtwever.
Portret van Adam Frans van der Meulen met een lofdicht op zijn waarheidsgetrouwe weergaves. Gravure door Pieter van Schuppen naar Nicolas de Largillière, 1687. Rijksmuseum, Amsterdam.
Een van de meest succesvolle Vlamingen was Adam Frans van der Meulen. Hij werkte de eerste helft van zijn leven in zijn geboorteplaats Brussel als leerling van Pieter Snayers (1592-1667), een schilder van oorlogstaferelen. Van der Meulens schilderijen van schermutselingen raakten ook buiten Brussel bekend. Ze vielen op door de perfecte uitbeelding van landschappen, personen, dieren, attributen en algehele sfeer. Ook Charles le Brun merkte Van der Meulens talent op en haalde hem in 1664 naar Parijs. In de Manufacture des Gobelins kreeg hij de leiding over de fabricage van wandtapijten, waarvoor hij ook de kartons maakte.
Op reis met de Zonnekoning
Lodewijk XIV had de bijzondere kwaliteiten van de Vlaamse schilder ook ontdekt. Hij nam Van der Meulen voortaan mee op al zijn veldtochten om de ingenomen steden te documenteren. De ter plaatse gemaakte tekeningen speelden bij het in Parijs uitwerken van de schilderijen en wandtapijten echter maar een beperkte rol. Het ging bij de eindproducten namelijk vooral om de suprematie van de veroveraars; de herkenbaarheid van de afgebeelde personen stond voorop, met de Zonnekoning gloriërend op de voorgrond. De stad op de achtergrond was uiteindelijk niet meer dan een indicatie waar de heroïsche inname had plaatsgevonden. Er werden zelden gevechtshandelingen op de schilderijen en wandtapijten afgebeeld. Ze waren niet bedoeld als oorlogsverslaggeving maar dienden uitsluitend ‘à la gloire du roi’. Adam Frans van der Meulen kreeg tijdens zijn reizen in het gevolg van de koning alle faciliteiten die hij nodig had. Hij beschikte over een eigen karos. In dit rijtuig zal hij de nodige ruimte hebben gehad voor het tekenen van zijn stadsprofielen. Er vallen twee soorten tekeningen te onderscheiden: levendige, spontane schetsen in klein formaat, vaak in rood of zwart krijt, en de uiterst gedetailleerde, op groot formaat vervaardigde stadsgezichten. Die bestaan uit meerdere, aan elkaar geplakte bladen en zijn vaak meer dan anderhalve meter lang. Daar werd de voorstelling in dunne potloodschetsen opgezet. Met verdunde grijze en bruine inkt bracht Van der Meulen vlakken en schaduwen aan. Kleuraccenten werden mogelijk later in het atelier toegevoegd. Deze grote, gedetailleerde, in verdunde inkt gewassen stadsprofielen zijn echte architectuurtekeningen. Ze geven informatie over de afmetingen en het uiterlijk van muren en bastions en van de daarbovenuit stekende gebouwen. Zo vormen zij een belangrijke bron voor onze kennis van verdwenen of nog bestaande gebouwen en de details daarvan. Van der Meulen beschikte tijdens zijn reizen ook over een assistent. Diens naam werd nooit vermeld, evenmin als zijn werkzaamheden. Wel duidde de schilder hem een enkele keer aan als ‘mon homme’.
Boven: Gezicht op Amersfoort vanaf de Amersfoortse berg. Onder: Gezicht op Woerden met links het kasteel. A.F. van der Meulen, 1672.
Naast de stadsprofielen maakte Van der Meulen ook schetsen van paarden en ruiters die hij voor de uiteindelijke compositie kon gebruiken. Hij heeft zijn werk zelden gesigneerd. Door de vele kopieën die ervan zijn gemaakt is het soms moeilijk vast te stellen of het werk van de hand van de meester is of van een kopiist. Elke tekening heeft op de voorzijde of - meestal - achterop een geografische aanduiding. Van enkele niet-geannoteerde bladen is onbekend wat er is afgebeeld. Er staan ongeveer 240 tekeningen op naam van Adam Frans (of François) van der Meulen. Deze bevinden zich grotendeels in de Collection du Mobilier national in Parijs. Verder worden er 104 van zijn tekeningen bewaard bij het Département des arts graphiques van het Louvre. In de zomer van 1672 maakte Van der Meulen zijn vierde reis in het gevolg van de Franse troepen. Doel van deze veldtocht was het innemen van steden en versterkingen in de noordelijke Nederlanden, ‘La guerre de Hollande’. De Fransen naderden ons land via de Rijn. Na de inname van enkele Duitse steden als Xanten en Rees staken zij bij Lobith de rivier over. Van daaruit reisde Van der Meulen via Doetinchem en Doesburg naar Arnhem en verder noordwaarts langs de IJssel, waar hij het aanzicht van Zutphen en Zwolle tekende. Via Kampen, Elburg en Harderwijk bereikte hij Amersfoort, dat hij vanaf een uitloper van de Amersfoortseberg in beeld bracht. Vervolgens tekende hij Utrecht en daarna Woerden en Naarden, de meest westelijke plaatsen. In dit deel van het land leidde de markies De Rochefort als luitenant-generaal de veroveringstochten. Inmiddels was het Franse offensief tot staan gebracht dankzij de (Oude) Hollandse Waterlinie. Van der Meulen bracht nog een aantal zuidelijker gelegen steden in beeld, zoals Wijk bij Duurstede, Culemborg, Tiel en Zaltbommel. Op zijn terugreis naar Parijs tekende hij als laatste Nijmegen vanaf de overkant van de Waal.
Het stadsprofiel van Utrecht
Na de inname van Amersfoort verscheen markies De Rochefort op 23 juni bij Utrecht, de hoofdstad van het Sticht. Lodewijk XIV verbleef toen nog op kasteel Keppel, na de verovering van Doesburg waaraan hij persoonlijk leiding had gegeven. Dat een delegatie van het Utrechtse stadsbestuur tamelijk snel de sleutels van de stad aan de Fransen overhandigde is algemeen bekend. Deze situatie is door meerdere schilders uitgebeeld op schilderijen die de Zonnekoning van zijn veroveringen liet maken.
De overgave van de stad Utrecht aan het Franse leger. Lambert de Hondt II, 1672. Centraal Museum, Utrecht.
Een voorbeeld is het schilderij van de Vlaming Lambert de Hondt II dat in 2018 door het Centraal Museum is verworven. De koning glorieert er pontificaal op de voorgrond terwijl de Utrechtse magistraten hem nederig de stadssleutels overhandigen. In werkelijkheid vond de overdracht van de sleutels aan De Rochefort echter op het stadhuis plaats en was de koning daar helemaal niet bij aanwezig. Op de achtergrond van het schilderij is de stad in vogelvluchtperspectief vanuit het westen weergegeven. Ook Van der Meulen tekende zijn profiel van Utrecht vanuit het westen. Dat was de beste manier om de stad in haar volle lengte van noord naar zuid in beeld te brengen. De kale, onbebouwde voorgrond is naar de werkelijkheid weergegeven, zoals dat ook op andere stadsprofielen van Utrecht uit die tijd het geval is. De grond ten westen van de stad was al bouwrijp gemaakt voor het uitbreidingsplan dat Hendrick Moreelse in 1664 had gepresenteerd. Dit was in feite een voortzetting van het in 1624 ingediende plan van zijn vader, de burgemeester en kunstschilder Paulus Moreelse, dat al voorzag in stadsuitbreiding in westelijke richting. Toen werd alleen de Nieuwe Leidsche Vaart gegraven, een rechtstreekse verbinding van de Leidsche Rijn naar de Catharijnesingel. Ook het plan van Hendrick Moreelse werd maar ten dele uitgevoerd. Alleen de grachten zijn in 1664/65 gegraven: de drie parallel aan de Catharijnesingel lopende moesgrachten en de Mariagracht dwars daarop, vanaf het voor dit uitbreidingsplan afgegraven Mariabolwerk.
Boven: Profiel van Utrecht door Herman Saftleven, 1696. Utrechts Archief. Onder: Profiel van Utrecht vanuit het westen. A.F. van der Meulen, 1672.
Gezien de grote lengte van de stad aan de westzijde is het onmogelijk dat Van der Meulen deze vanuit één standpunt in beeld heeft gebracht. Door een aantal keren van standplaats te veranderen kon de tekenaar het af te beelden onderwerp steeds recht van voren weergeven. Hij was overigens niet de eerste kunstenaar die dit deed. Van der Meulen moet kennis hebben gehad van de prent van het stadsprofiel van Utrecht die Herman Saftleven (1609-1669) maakte naar diens in datzelfde jaar gemaakte tekening. Aan de beide uiteinden wijken de prent en de tekening van Van der Meulen enigszins af en de lichtval is verschillend, maar verder komen alle onderlinge afstanden van gebouwen en onderdelen daarvan overeen. Ook de stand van de molenwieken is identiek. Van der Meulen gaf het buitengebied kaal weer, zoals het in werkelijkheid ook was. Saftleven maskeerde dit juist door de voorgrond te verlevendigen met personen en vervoermiddelen. Op zijn prent vormt de Mariagracht, vrijwel in lijn met de Domtoren, het scharnierpunt van het stadsprofiel, terwijl Van der Meulen de gracht opvallend naar rechts uit beeld liet lopen. Van der Meulen zal ongeveer gelijktijdig met de troepen van De Rochefort bij Utrecht zijn aangekomen en na de overgave van de sleutels op 23 juni met zijn tekenwerk zijn begonnen. Utrecht was daarna vrij toegankelijk voor de Fransen en dus ook voor de tekenaar die deze grote, voor hem onbekende stad in beeld moest brengen. Misschien heeft iemand die Van der Meulen bezig zag hem wel geattendeerd op de prent van Saftleven met hetzelfde aanzicht, die wellicht bij een prenthandelaar verkrijgbaar was. Lang zal hij niet in Utrecht hebben verbleven. Dat de stad niet belegerd werd, verklaart misschien waarom er geen andere tekeningen van Utrecht bekend zijn van zijn hand. Van steden als Doesburg en Maastricht (in 1673), die wel belegerd werden, heeft hij meerdere (detail)tekeningen gemaakt.
Gebruik en belang
Het was de bedoeling dat Utrecht zou gaan figureren op een wandschildering in het Château de Marly, uit te voeren door Jean Baptiste Martin (1659-1735). Deze schilder heeft na de dood van Van der Meulen in 1690 diens tekeningen als uitgangspunt genomen. De wandschildering is echter niet uitgevoerd. Daarnaast werd het gezicht op Utrecht als een van de onderwerpen genoemd voor l’Histoire du Roi, een reeks allegorische wandtapijten. Ook dit prestigieuze project is uiteindelijk niet uitgevoerd omdat het te kostbaar bleek te zijn. Van de Utrechtse steden is alleen Amersfoort op een wandtapijt terechtgekomen, dat eveneens wordt bewaard in de Collection du Mobilier national. De voorstelling is geschilderd op speciaal voor dit doel geweven taftzijde en bestaat uit een zeer barokke omlijsting van drie cartouches waarin de profielen van Doetinchem, Zwolle en Amersfoort zijn verwerkt. Deze zijn echter zo vaag op de achtergrond weergegeven dat ze nauwelijks herkenbaar zijn.
Wandtapijt van beschilderde zijde met gezichten op Doetinchem, Zwolle en Amersfoort (onder), ontleend aan A.F. van der Meulen. François Bonnemer naar Charles le Brun.
De tekening van Utrecht is een van de mooiste stadsgezichten die Adam Frans van der Meulen heeft gemaakt. Het is méér dan een nauwkeurige weergave van wat een tekenaar met kennis van architectuur voor zich zag. Juist de subtiele kleuren waarmee materiaalsoorten en schaduwen zijn weergegeven, maken deze documentatietekening tot een haast volmaakt kunstwerk. Bovendien is het de laatste weergave van de stad voordat die twee jaar later getroffen werd door een uitzonderlijk noodweer, waardoor verschillende gebouwen definitief van uiterlijk zouden veranderen. Het is opmerkelijk dat we de mooiste tekening van Utrecht te danken hebben aan de aanwezigheid van een bezettingsmacht van een buitenlandse vorst.
Tekeningen met dank aan Collection du Mobilier national in Parijs