Florent ridder van Ertborn, gouverneur van Utrecht 1828-1830
In de tentoonstelling Ode aan Antwerpen in Museum Catharijneconvent zijn ruim tachtig Vlaamse en Hollandse topstukken uit de zestiende en zeventiende eeuw over de grote invloed van Vlaamse schilders op de Hollandse schilderkunst. Het geeft een inkijk in de blijvende artistieke wisselwerking tussen de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden. Koning Willem Alexander noemde de wisselwerking bij zijn recente bezoek aan het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen.
In Utrecht waren ook banden met Antwerpen. Met Vlaamse schilders als Jan Gossaert, Roelant Savery en Adam Willaerts in Utrecht en de Utrechtse Anthonis Mor van Dashorst in Antwerpen. Het belangrijkste logement van Utrecht, een Heerenlogement, heette zelfs Het Casteel van Antwerpen. Het was van 1593 tot 1950 als hotel aan de Oudegracht gevestigd. Kaj van Vliet gaat in op de invloed van protestantse Antwerpenaren in Utrecht bij zijn lezing voor Museum Catharijneconvent op dinsdag 29 augustus.
In Utrecht zetelde Florent Ridder van Ertborn tussen 1828 en 1830 als gouverneur namens koning Willem I. Hij was oud-burgemeester van Antwerpen, en ook een kunstkenner en kunstverzamelaar met een voorkeur voor de vijftiende en zestiende eeuw uit de lage landen. Het legaat met 141 schilderstukken van Van Ertborn is een enorme bijdrage geweest aan de collectie en reputatie van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen (KMSKA), met werken van Jan van Eyck, Hans Memling, Joos van Cleve, Rogier Van de Weyden en het bekende madonnaschilderij van Jean Fouquet. De koninklijke paren van België en Nederland lieten zich vereeuwigen bij het schilderij van Jean Fouquet.
Stadsarchivaris J.W.C. van Campen schreef in het Jaarboek Oud-Utrecht 1956 over Florent ridder van Ertborn. Hier een tekst op basis van zijn uitgebreide artikel dat onderaan als pdf is te vinden.
Florent ridder van Ertborn, 4 april 1784 in Antwerpen geboren, is in de wereld van kunstzinnigen nog altijd een figuur van betekenis. Hij was het, die in een tijd toen nauwelijks iemand belangstelling had voor het werk wat men toen de gothieken, later met een vrij onzinnige term de Primitieven noemde, een verzameling schilderijen bijeenbracht, die nog steeds bewondering afdwingt. Het beste werk haast van Rogier van der Weyden, Hans Memling, Jan van Eyck, Quinten Matsijs, Gerard David, Lucas Cranach, Lucas van Leyden, om alleen deze te noemen, grotendeels in het buitenland verspreid, heeft hij weten terug te brengen naar de Lage Landen.
Calvarieberg van Hendrik van Rijn, Anonieme Meester, 1363, KMSKA, Antwerpen. Het schilderij op paneel De Calvarieberg uit 1363 is het oudste schilderij van de noordelijke nederlanden, het is gemaakt voor het graf van Hendrik van Rijn in de Janskerk in Utrecht.
Ertborns verzamelactiviteit was tegengesteld aan die van anderen die een winstgevende uitvoer naar het buitenland beoogden. Ook uit Noord-Nederland heeft van Ertborn stukken gehaald. Hoe hij aan een bijzonder vroeg paneel uit een van de Utrechtse kerken gekomen is, schijnt niet meer te achterhalen: de retabel van 1363, een kruisgroep op gouden achtergrond, met de knielende figuur van Hendrik van Rijn, na zijn dood boven een door deze proost van de St. Janskerk gesticht altaar aangebracht. Uit een artikel, misschien van de hand van Van Ertborn zelf vernemen we dat het paneel ‘te Utrecht in 1829 gevonden is’. Wat daaronder precies te verstaan is, is niet duidelijk. Enkele jaren later is er nog eens een paneeltje te Utrecht ‘gevonden’, namelijk bij het afbreken van de stadswal bij de Bagijnen-waterpoort. Het is bekend dat bij de reformatie van de Janskerk in 1580 de kanunnikken van de kerk vele kostbaarheden ter beveiliging onder zich genomen hebben. Misschien is het altaarstuk van 1363 ook op die manier uit de kerk verdwenen en in particulier bezit geraakt.
Jean-Baptist Greuze, Florentius Josephus van Ertborn 1804
De Jeugd van van Ertborn was die van een gefortuneerd jongmens van adellijke huize, en wat meer betekent, een jongmens met belangstelling voor alles wat met kunst en wetenschap samenhing. Vóór zijn 26e jaar moet hij al in München, Verona, Rome geweest zijn.
Dat hij op 19-jarige leeftijd voor drie jaren lid van de gemeenteraad was, gaan we met een glimlach voor de maatschappelijke verhoudingen van die tijd voorbij. Er bestaat een geschilderd jeugdportret waarop hij eruit ziet als een slanke, fijn gevormde jonge man, met een losse hemdskraag, zoals ook bij Shelley en Byron afgebeeld zijn. Vermoedelijk was hij al op jonge leeftijd bezig om schilderijen te verzamelen. Het specialisme op vroege, vooral Vlaamse en Hollandse schilders wijst op een fijn instinct en een inzicht dat zijn tijd ver vooruit was. Niemand haast had interesse voor panelen die bij uitdragers te koop waren, van Ertborn wel.
Het Congres van Wenen van 1815 had de zuidelijke en noordelijke Nederlanden op verzoek van Engeland bijeengevoegd tot het Koninkrijk der Nederlanden: als buffer tegen mogelijke nieuwe Franse agressie. Tot de voorstanders van de vereniging en de aanhangers van het Oranjehuis behoorde ridder van Ertborn. Koning Willem I, die hem zal hebben leren kennen bij zijn eerste officiële bezoek aan Antwerpen nog in 1815, benoemde hem er twee jaar later - hij was toen 33 jaar oud - bij een reorganisatie van het stadsbestuur, tot burgemeester. Elf jaar, van 1817 tot 1828 heeft van Ertborn dit ambt vervuld. De kunstkenner blijkt een regent van grote stijl en doortastendheid. Onder zijn bewind begon Antwerpen te herleven uit diep verval. Na een financiële sanering werd de stad verfraaid met nieuwe kades en een schouwburg. Bijzondere aandacht had van Ertborn voor de restauratie van de meer dan verwaarloosde hoofdkerk van Antwerpen met de O.L.V.-toren. In een tijd dat kennis van de gothiek bij metselaars en beeldhouwers net als bij de bouwmeesters verloren was gegaan, had prof. Serrure, als architect aangewezen, alle aanmoediging van de burgemeester nodig om het grote werk aan te durven.
Ook andere uitingen van culturele herleving dateren van Ertborns bestuursperiode: bevordering van het volksonderwijs, de reorganisatie van de Academie voor Schone Kunsten en van de stadsbibliotheek en het stedelijk archief. In 1823 wordt het Vlaams de officiële taal voor de bestuurshandelingen van burgemeester en wethouders.
Bij koninklijk besluit van 3 augustus 1828 komt aan de Antwerpse werkzaamheid van van Ertborn plotseling een einde. Tot de maatregelen van koning Willem I voor de integratie van het zuidelijk en noordelijk landsdeel hoorde de benoeming van noordelingen in bestuurs- en onderwijsfuncties in het zuiden, en zuiderlingen in het noorden. Zijn type paste in het regeringssysteem van de koning die aan het hoofd van de provincies krachtige, met grote macht beklede, van de Staten vrijwel onafhankelijke maar ook zeer volgzame figuren verlangde.
Jozef Geefs, buste van Florent van Ertborn in opdracht van gemeente Antwerpen, 1849, KMSKA
Visitekaartje De Ridder van Ertborn, Gouverneur van de Provincie Utrecht, 22 augustus 1828-27 oktober 1830, Centraal Museum
Op 6 oktober hield ridder van Ertborn in het voormalig paleis receptie. Dit paleis aan de Wittevrouwenstraat en Drift was in 1807 voor de koning van Holland Lodewijk Napoleon ingericht. Van 1814 tot 1834 was dit paleis de zetel van het provinciaal bestuur. De gouverneur zelf woonde sinds 1815 op Paushuize. Ridder van Ertborn installeerde zich najaar 1828 in Paushuize met een stoet personeel: een secretaris, een kamerknecht, een linnenjuffrouw, een knecht, een kookster, een koetsier, een keukenmeid en een portier, allen Vlamingen, behalve de koetsier die in Engeland geboren en de portier die van Utrecht was.
Paleis en Paushuize
Dezelfde voortvarendheid en ondernemingslust, die hem als burgemeester van Antwerpen gekenmerkt had, bleven hem ook in Utrecht bezielen. Een van zijn eerste maatregelen was een aantal veranderingen aan de ambtswoning en de verplaatsing van de provinciale griffie van de Drift naar een bij Paushuize aan de Kromme Nieuwegracht te bouwen vleugel, waarvoor hij de hulp inriep van de jonge Utrechtse architect Christiaan Kramm.
Op last van de gouverneur waren enkele wijzigingen aangebracht. De hoofdingang onder het balkon van de voorgevel aan Achter St. Pieter was vervangen door een raam, de daarachter liggende vestibule veranderd in een kabinet en de daarnaast gelegen grote zaal in twee vertrekken gescheiden. De bouw van een Statenzaal aan de achterzijde heeft hij nog voltooid gezien, maar toen de gebeurtenissen in 1830 hem dwongen zijn ambt neer te leggen gaf hij opdracht de werkzaamheden op te schorten. Er zou later een monstercomplex ontstaan. Langs de Kromme Nieuwegracht ontstond een enorme vleugel van drie verdiepingen met meer dan vijftig ramen, alles, naar het heette, in de stijl van het oude Paushuize. In 1916 werd het afgebroken en vervangen door het lage trapgeveltjes en kanteeltjes geval met erkertje, waar geen voorbijganger van weet waar het toe dient. Het besef dat monumenten gemeenschapsbezit zijn was nog niet ontwaakt, en de mishandeling van Paushuize is slechts een van de ontelbare afbraken, veranderingen, vernieuwingen waarmee Utrecht zichtzelf in die tijd een slechte reputatie bezorgd heeft.
Trouwen
Er was in het voorjaar van 1830 met de gouverneur iets gaande dat veel meer opzien baarde. Ridder van Ertborn wilde een gezin stichten! Dat de 46-jarige serieuze man, kamerheer van de koning der Nederlanden, lid van het Koninklijk Instituut van Kunsten en Wetenschappen, Maltezer ridder, Ridder van de Gouden Spoor, ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw en gouverneur van de provincie Utrecht van plan was te trouwen, kon iedereen begrijpen. Maar dat hij als bruid een zeventienjarige gekozen had, daar hadden de salons van de Nieuwegracht net als de kamertjes achter de winkels, sociëteits-bittertafels en de ambtelijke bureaus wat aan te kluiven. Tegen de maatschappelijke positie van de toekomstige gouverneursvrouw kon niemand bezwaar hebben. Adriana Eleonora Josephina baronesse van Heeckeren behoorde, door haar vader Willem Frederik baron van Heeckeren Wierse en ook door haar moeder Sophia baronesse van Amerongen, tot de toonaangevende families van het vroeg-negentiende-eeuwse Utrecht.
Op 17 mei 1830 staat de notaris op de stoep van het huis van de bruid om de akte van huwelijkse voorwaarden op te gaan maken. Er zal geen gemeenschap van goederen zijn. De aanbreng van de bruidegom bestaat in goederen, roerende en onroerende, in contante penningen en effecten, en – het was de moeite van aparte vermelding waard - zijn bibliotheek en kabinet van schilderijen. Als er geen kinderen zijn dan krijgt de langstlevende alles geschonken wat de andere aan meubelen, huisraad etc. tot stalgereedschap toe nalaat, uitgezonderd weer: kleren en kostbaarheden en ‘het kabinet van schilderijen’ van den heer bruidegom. Negen dagen later, op 26 mei 1830 trouwen Florent van Ertborn en Adriana van Heeckeren voor de ambtenaar van Burgerlijke Stand, en, sine pompa, in alle stilte in de St. Martinuskerk in de Heerenstraat ten overstaan van pastoor Noots. Dat dit society huwelijk grote belangstelling heeft gehad kunnen we veronderstellen. In de couranten van die tijd wordt er met geen woord van gerept.
In zijn eerste Utrechtse jaar stelde de gouverneur een commissie in tot opsporing van Romeinse oudheden in de provincie Utrecht. De eerste keer waarschijnlijk dat er in het Utrechtse van overheidswege aandacht aan archeologie werd besteed. De commissie onder leiding van oudheidkundige mr. Jacobus Scheltema ging meteen aan het werk met een proefopgraving op de Burg in Vechten waar altijd al Romeinse vondsten werden gedaan. Nog in juli gaf de gouverneur kennis van de werkzaamheid van de commissie en liet een modern geluid horen met zijn aanbeveling om alle vondsten in een openbare verzameling bijeen te brengen.
In de korte tijd dat van Ertborn het gouverneursambt uitoefende kon hij niet veel tot stand brengen. In zijn afscheidswoord in oktober 1830 stelt hij dat de verbeteringen die hij op het oog had staan zijn uitgedrukt in zijn redevoeringen tot de Staten, zoals een waterweg van de Lek naar Amersfoort, een waterweg van Utrecht naar Amersfoort en het uitdiepen van de Kromme Rijn. En ook een vaart van Tienhoven via Laren naar de Zuiderzee.
Gustave Wappers, Épisode des journées de septembre 1830 sur la place de l_Hôtel de Ville de Bruxelles
Intussen rommelde het in de zuidelijke provincies van het koninkrijk der Nederlanden. In 1828 sluiten katholieken en liberalen zich aaneen tegen de regering. De verjaardag van Willem I en de opvoering van de opera ‘La muette de Portici’ op 25 augustus 1830 in de Brusselse Muntschouwburg zijn aanleiding tot een hevige rel. Deze opera gaat over een opstand tegen de Napolitaanse koninklijke garde. Bij de aria Amour sacré de la patrie (De heilige liefde voor het vaderland) gaat het mis, bezoekers rennen naar buiten en starten de opstand. De kroonprins onderhandelt en begrijpt dat administratieve scheiding gewenst is. De koning weigert op de voorstellen in te gaan en geeft prins Frederik bevel Brussel te bezetten. In de septemberdagen vallen honderden doden aan weerszijden en de prins trekt zich terug. De opstand breidt zich dan sterk uit, een voorlopig bestuur neemt de leiding en begint een leger te vormen. Vergeten wordt in samenvattende beschouwingen vaak dat de revolutie het werk was van de Walen en de verfranste burgerij van Brussel en dat de Vlaamse gewesten pas later tot de opstand toetraden.
De gouverneur lag niets zo na aan het hart als de rust in zijn provincie te bewaren, waarmee hij in volmaakte instemming was met de bedoeling van de koning. De stad denkt daar anders over en wil naar wijken ingedeelde rustbewaarders en commandanten instellen. Brieven gaan over en weer tussen van Ertborn op Paushuize en het stadhuis aan de Oudegracht waar burgemeester van Asch van Wijck de dominerende figuur is.
In de periode van zijn Antwerps burgemeesterschap heeft van Ertborn waarschijnlijk een innerlijk conflict moeten uitvechten tussen zijn eigen overtuiging en de godsdienstige politiek van de koning. Tijdens zijn gouverneurschap waren er geen conflicten, hij had tot taak de wettelijke vorst te vertegenwoordigen en zijn bevelen te volgen. Het kan haast niet anders of de gouverneur moet pijnlijk beroerd zijn toen de koning op 5 oktober zijn noordelijke onderdanen te wapen riep, tegen het zuiden. Er was volkomen onbegrip voor de mogelijkheid om de nog niet opgestane Vlaamse gewesten te behouden voor het koninkrijk. 1830 had ook een sterke geloofstegenstelling tot gevolg. De noordelijke katholieken voelden zich waarschijnlijk solidair met het katholieke zuiden. De noordelijke protestanten wantrouwden de niet op hun verzoek toegevoegde katholieke bevolkingsgroep.
De gouverneur liet nauwkeurig nagaan wat er plaats had en preekte vrede. Hem lag niets zo na aan het hart als de rust in zijn provincie te bewaren, waarmee hij in volmaakte instemming was met de bedoeling van de koning. Het kan haast niet anders of de gouverneur zal ondanks zijn orangistische instelling en trouw aan het koninkrijk van die dagen pijnlijk beroerd zijn toen de koning op 5 oktober zijn noordelijke onderdanen te wapen riep tegen het zuiden. De 20e oktober is hij in Den Haag om met een dringend verzoek om audiëntie te vragen bij de koning. Die avond staat Van Ertborn tegenover zijn vorst in Paleis Noordeinde. Twee dagen later schrijft de gouverneur te Utrecht zijn verzoek om ontslag. Weer twee dagen later bracht de Minister van Binnenlandse Zaken advies uit aan de koning waarin tevredenheid over de gouverneur spreekt en zonder omwegen uitspreekt dat ontslag noodzakelijk is omdat de aanvrager Belg en katholiek is. Het werd een eervol ontslag met toezegging van een later blijk van hoogachting door de koning ‘zoodra de omstandigheden van het Rijk zulks beter dan thans veroorloven’. Van Ertborn ging niet terug naar België omdat dat in de omstandigheden van het ogenblik niet overeenkwam met zijn karakter en overtuiging. Op 10 november komt in Brussel het Nationale Congres bijeen dat op de 18e november de Belgische onafhankelijkheid uitroept. Onder zijn ogen ziet Van Ertborn de studenten-jagers vanuit Utrecht toegejuicht door de Utrechtse bevolking ten strijde trekken naar het zuiden. Daarna volgde een beroep vanuit Antwerpen aan Van Ertborn om zich kandidaat te stellen als burgemeester. Hij reageert daar niet op, wordt toch als zodanig verkozen, maar laat 23 december weten er niet op in te gaan.
In de laatste dagen van 1830 of anders in het begin van het nieuwe jaar verliet Van Ertborn Utrecht om het niet meer terug te zien. Met zijn jonge vrouw verbleef hij afwisselend in Den Haag en Parijs. Naar Den Haag werd het grootste deel van zijn schilderijencollectie overgebracht. Of de verzameling geheel of gedeeltelijk in Utrecht is geweest is moeilijk te bewijzen al zal men mogen aannemen dat Van Ertborn toch wel een aantal doeken en panelen zal hebben gebruikt om daarmee de vertrekken van Paushuize op te sieren. Het te Utrecht verworven paneel van 1363 is daar ongetwijfeld tijdelijk aanwezig geweest. In 1832 is hij te Karlsruhe en maakt daar, blijkbaar onder de indruk van de heersende cholera, zijn testament. Het voor ons belangrijkste gedeelte is dat zijn schilderijenverzameling wordt nagelaten aan het Museum van de stad Antwerpen.
Quinten Massijs, Maria in Gebed en Christus Salvator Mundi, 1505, KMSKA
Tot slot
Van Ertborn bleef (anoniem) schrijven over kunst in de Messager des Sciences historique de Belgique (zie bijlage) en maakte een uitgebreide studie van Jacoba van Beieren. Hij leed aan een oogkwaal die hem geleidelijk het zicht benam. Op 28 augustus 1840 lazen de Hagenaars in hun courant dat ’s nachts ‘de heer Florent Ridder van Ertborn, tot 1830 gouverneur der Provincie Utrecht, om zijn uitgebreide kundigheden en regtschapenheid algemeen geacht en bemind’ overleden was. Hij was niet ouder dan 56 jaar geworden. Het stoffelijk overschot werd per schuit naar Antwerpen vervoerd. Alles wat stad en gewest Antwerpen aan autoriteiten bevatte ging in niet minder dan 53 rijtuigen naar Hoboken waar Van Ertborn werd begraven. Enkele maanden later maakte de stad Antwerpen werk van het legaat. In november 1840 werden de schilderijen verzameld. In het Antwerpse huis waren 39 schilderijen, in De Haag waren de overige 76. Het beste bewijs van de genegenheid van Van Ertborn voor Antwerpen was dat hij zijn schilderijenverzameling naliet aan wat nu het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen is. Bij zijn dood in 1840 telde de verzameling 115 kunstwerken, of 141 panelen, met onder andere werk van Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hans Memling, Simone Martini, Antonello da Messina en Jean Fouquet. Florent van Ertborn volgde niet de smaak van zijn tijd en verzamelde vooral veertiende-, vijftiende- en zestiende-eeuwse kunst. Het talent van Rubens en het realisme van de Hollandse Gouden Eeuw hadden volgens hem de kunst uit de voorgaande eeuwen in de vergeethoek geduwd.
Wanneer Van Ertborn in 1840 sterft, ziet de Nederlandse overheid af van de successierechten die op de schilderijen verschuldigd zijn. Nicolié Jr. reist naar Den Haag en superviseert er de verpakking van de doeken en panelen uit het huis van Van Ertborn in 19 kisten [Prims, 1937, p. 348]. Ook het stoffelijk overschot van de verzamelaar wordt overgebracht. Florent van Ertborn vindt zijn laatste rustplaats in de grafkelder van de familie bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Hoboken, waar de oudere tak van de Van Ertborns van 1773 tot 1808 het buitengoed Hof van Brabant bezit.
Jean Fouquet, Madonna met kind omringd door serafijnen en cherubijnen, 15e eeuw, KMSKA
Koninklijk bezoek aan KMSKA 2023 RVD
Joos van Cleve, Enfant Jesus KMSKA 1459
Madonna bij de fontein, Jan van Eyck, 1439, KMSKA
Bernardo Bembo, staatsman en ambassadeur van Venetie, Hans Memling KMSKA
Uitnodiging in Utrechtse Courant 1828
Bijlage(n)
Messager de Gand 1829.pdf