Martinus Standbeeld

Nieuws

Martinus met de draak. De geschiedenis van een oorlogsmonument aan de Oudegracht

In 1948 werd het Martinusmonument aan de Oudegracht onthuld. Het was het tweede ruiterstandbeeld van Termote in Utrecht. Behalve als dank aan de stadspatroon voor de zichtbare bescherming van de stad Utrecht in 1940, de ontsnapping aan een genadeloos bombardement, was het ook een waarschuwing tegen het communisme. Een verhaal met veel bijzondere details: de klompenparochie, de grote Schaep, de Juinen kerk van Koot en Bie en ook 'De beeldhouwer heeft er met veel genoegen aan gewerkt en meent dat het nog beter is geworden dan het Willibrordusbeeld’. Nergens ter wereld zijn er voorbeelden van sint Maarten als drakendoder, maar wel in Utrecht.
Een artikel van Ton H. M. van Schaik historicus, publicist en oud-redacteur van Oud-Utrecht in Tijdschrift Oud-Utrecht 2006.

Martinus 1

De verering van Sint-Maarten, de patroon van de middeleeuwse kathedraal en van de stad Utrecht, bleef ook in de eeuwen van de semi-ondergrondse katholieke kerk behouden. Zo werd in 1855 de parochie in het zuiden van de stad, die voortkwam uit de statie Achter Twijnstraat, naar de stadsheilige genoemd. Pas in 1901 werd daar de neogotische kerk naar ontwerp van Alfred Tepe in gebruik genomen. Nog geen 75 jaar later viel de Martinus ten offer aan de ontkerkelijking om na jaren van leegstand tenslotte te worden omgebouwd tot een luxe appartementencomplex, waarbij het monumentale exterieur van de kerk gespaard kon blijven.

Standbeeld voor stadspatroon
Dat ook het martiale Martinus standbeeld daar nog steeds staat, mag eigenlijk een klein wonder heten. De geschiedenis ervan begint met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. In de vijfdaagse gewapende strijd van mei 1940 vormde het moedwillige bombardement van Rotterdam op dinsdag 14 mei het keerpunt. Diezelfde dag eisten de Duitsers de overgave van Utrecht 'onder bedreiging met totale vernietiging indien daaraan geen gevolg werd gegeven'. In de namiddag hadden Duitse vliegtuigen pamfletten boven de stad uitgestrooid met deze onheilspellende boodschap.

Pamflet op 14 mei 1940 uit een Duits vliegtuig geworpen met de eis tot overgave van de stad Utrecht onder dreiging van een bombardement

Pamflet op 14 mei 1940 uit een Duits vliegtuig geworpen met de eis tot overgave van de stad Utrecht onder dreiging van een bombardement.

Het gevaar dat Utrecht het lot zou ondergaan van Rotterdam en Warschau was verre van denkbeeldig. Het was in deze benarde situatie dat bij de parochianen van Sint-Martinus, of liever bij hun pastoor, het idee opkwam de stad Utrecht, 'en in het bijzonder de Tolsteeg' speciaal aan de bescherming van de parochiepatroon toe te vertrouwen. Als blijk van vertrouwen in Martinus' bijstand beloofden zij dat na de oorlog uit dankbaarheid een standbeeld voor hun heilige zou worden opgericht. Het idee sloeg aan en de giften begonnen binnen te stromen. Zo kon het project al vrij snel, in het voorjaar van 1942, op de rails worden gezet.

Leerling van Schaepman
Bij de totstandkoming ervan lag het initiatief bij de pastoor van de Martinusparochie, J.G. van Schaik (1871-1956). Die heeft zich zeker laten inspireren door de plannen voor een Utrechts Willibrordstandbeeld te vervaardigen door de beeldhouwer Termote als herinnering aan de Utrechtse Willibrordherdenking van 1939, plannen die toen al in een ver gevorderd stadium waren. Van Schaik was dertig jaar lang (1919-1949) pastoor aan de Oudegracht en vertrok pas toen hij 78 was. Buiten zijn directe pastorale ambtsgebied was hij sinds 1932 bekend als proost (voorzitter) van het metropolitaan kapittel, een adviesorgaan van de aartsbisschop dat niet heel veel had in te brengen. Gelijk opgaand met zijn vele priesterjubilea kreeg hij steeds hogere Romeinse prelatenrangen, zodat hij al in 1934 'monseigneur' was. In het aartsbisdom Utrecht gold Van Schaik als een invloedrijk man; zo was hij bevriend met de sociale priester Alphons Ariens en een vertrouweling van de norse aartsbisschop Henricus van de Wetering, die er verder weinig raadgevers op nahield.

Johannes Gerardus van Schaik was een boerenzoon uit Vinkeveen, wat levenslang tot in zijn uitspraak van het Latijn ('qui custodiaat, foveaat, protegaat') aan hem te horen was. Hij was de oudste van vier priesterbroers, allen pastoor in het toenmalige aartsbisdom Utrecht. Behalve de oudste was hij blijkbaar ook de meest intelligente van het kwartet, want onder collega's had hij de bijnaam 'de dief', omdat hij de hersens van de drie anderen zou hebben gestolen. In zijn vormingsjaren op het grootseminarie Rijsenburg had hij aan de voeten gezeten van de inspirerende professor, dichter en politicus dr. Herman Schaepman, waardoor hij helemaal van diens geest doordrongen was. Aan de lessen van 'de grote Schaep' was het te danken dat Van Schaik, zoals meer tijdgenoten onder de Utrechtse clerus, zich richtte op de rol die de Nederlandse katholieken in het maatschappelijk leven zouden moeten gaan spelen. Zo werd hij tijdens zijn Utrechtse jaren onder meer 'geestelijk adviseur' van het R.K. Werkliedenverbond, later de KAB, nog later het NKV. In die functie speelde hij in de zomer van 1941 een rol bij de opheffing van het katholieke Werkliedenverbond, toen dat onder de NSB-commissaris H.J. Woudenberg werd gelijkgeschakeld. Die maatregel gaf de bisschoppen aanleiding in een herderlijk schrijven het lidmaatschap van het RKWV onder nationaal-socialistische leiding te verbieden, met als gevolg dat het Verbond negen dagen daarna bij gebrek aan leden werd opgeheven. Van Schaik was toen degene die, samen met voorzitter A.C. de Bruijn, het contact met aartsbisschop De Jong onderhield. Overigens bleef hij als adviseur op afstand van het dagelijkse beleid, al was hij de toen gangbare ideeën van 'de katholieke sociale leer' van harte toegedaan. Voor 'de proost' was de katholieke zuil een vanzelfsprekende zaak, ook nog na de oorlog.

De spontane hulde aan kardinaal de Jong op bevrijdingsdag 7 mei 1945 in de deuropening links Schaik

De spontane hulde aan kardinaal de Jong op bevrijdingsdag 7 mei 1945 in de deuropening links Van Schaik.

Nog beter dan Willibrord
Het besluit tot oprichting van een standbeeld moet begin 1942 min of meer vaste vorm hebben aangenomen, want in oktober van dat jaar kreeg architect C.M. van Moorsel & Zn van het kerkbestuur de opdracht zo'n monument te ontwerpen op basis van de schets die hij al in april had ingediend. De begroting ervoor beliep een bedrag van f 12.000 ,-, waarin het salaris van de architect, dat van de beoogde beeldhouwer Albert Termote en Martinusmonument en de materiaalkosten waren inbegrepen. Termote zou direct beginnen met een model in geglazuurd aardewerk, en dat hield. Er zou een contract worden opgesteld conform dat Willibrordmonument dat op het Janskerkhof zou verrijzen. In de loop van 1943 en 1944 kreeg de beeldhouwer twee termijnen vooruitbetaald, respectievelijk van f 750 ,- en f 1.500 ,-. In 1946 stelde het kerkbestuur bij monde van de secretaris/ penningmeester, de aannemer J.C.M. van Aken, vast dat er nog niets is uitgevoerd, terwijl er wel veel onkosten zijn gemaakt voor studies, voor tekenloon, bureaukosten en onderzoeksmateriaal. Termote en de zijnen hebben we van alles beloofd, maar de resultaten zijn tot nu toe pover. Er is vier jaar gewerkt, maar er is nog steeds niets te zien (20 november 1946). Wij als kerkbestuur houden ons aan het contract, de kunstenaars blijven in gebreke, luidt de conclusie.

Na het gouden priesterfeest van de pastoor in 1944 omvatte het project overigens niet alleen meer het beeld op zijn sokkel, maar ook een nieuwe bestrating van het pleintje met een voetmuurtje langs het trottoir en een overdekte rijwielstalling aan de noordkant, een cadeau van de parochianen aan de jubilerende herder. Eind januari 1948 werd duidelijk dat de onkosten veel hoger uitvielen dan tot dan toe was geraamd. Van Moorsel meldde dat het helaas niet langer mogelijk was het model automatisch op halve grootte in België te laten maken, zoals dat voor de oorlog gebeurde. Daarom moest Termote het beeld nog eens op ware grootte boetseren om de modellen te kunnen maken voor de bronsgieter. Dat was veel meer werk dan destijds werd voorzien. In plaats van de oorspronkelijke f 8.000 ,- moest de beeldhouwer nu f 11.000 ,- honorarium krijgen. Dit volgens een regeling die was opgemaakt voor de vervaardiging van het Willibrordbeeld. Een nieuwe ontwerpbegroting die Van Moorsel al in september 1945 bij penningmeester Van Aken had ingediend, kwam uit op een eindbedrag van f 30.000 ,-, twee en een half maal de oorspronkelijke f 12.000 ,-. Geld, dat allemaal door een grote, maar arme parochie - er werd gesproken van een 'klompenparochie' - moest worden opgebracht. Als doekje voor het bloeden deelde Van Moorsel mee dat Termote eind februari 1948 met het karwei gereed dacht te zijn: 'De beeldhouwer heeft er met veel genoegen aan gewerkt en meent dat het nog beter is geworden dan het Willibrordusbeeld. Ik hoop dat dit laatste nog iets mag vergoeden van de financiële tegenvallers, die het geheel voor U helaas meebrengt. Er zat voor het kerkbestuur niets anders op dan akkoord te gaan met het nieuwe voorstel en Van Moorsel toestemming te geven het contract met de bronsgieter op te stellen, zodat die het werk met voorrang zou kunnen aanpakken.

Galop van Attila's paarden
De gieterij Binder in Overveen die het jaar ervoor ook het Willibrordmonument had gegoten, kon eind oktober 1948 de onderdelen samenvoegen en de lasnaden effenen. Op 1 november werd het gevaarte op rolbuizen de tuin ingereden en wierp Termote er een laatste tevreden blik op. Het fors uitgevallen ros leek nog het meest op de breed geschofte Belgische boerenpaarden waarmee de in West-Vlaanderen geboren beeldhouwer van jongs af aan vertrouwd was. Op vrijdagmorgen 5 november ging de bronzen kolos op een chassis getrokken door een vrachtwagen langs de toenmalige provinciale wegen naar de plaats van bestemming. Op de Amsterdamse Straatweg moest bij het Werkspoor worden afgeslagen, omdat een proefrit de vorige dag had uitgewezen dat het gevaarte niet onder de tunnel door zou kunnen. Zo ging het over de Vleutenseweg de stad in, waar de kleine stoet om kwart over twee voor het pleintje aan de Oudegracht aankwam. Toen eenmaal de vier hoekpunten waren afgetekend waar het beeld met pinnen via het bronzen voetstuk in de sokkel zou worden vastgezet, werd het gevaarte met dikke touwen op zijn plaats gehesen. Om zes uur 's avonds was het zover. Toen werd ook de gedenksteen in de muur van de pastorie ingemetseld waarop te lezen staat hoe dit beeld werd opgericht 'uit dankbaarheid voor de zichtbare bescherming van de stad Utrecht en in het bijzonder van de parochie'.

Plaquette over de onthulling

Plaquette over de onthulling.

 Op 7 november 1948, precies een jaar na de onthulling van het Willibrordbeeld op het Janskerkhof en bovendien op diens feestdag, was het zover dat kardinaal De Jong ook het Martinusbeeld kon onthullen en inzegenen. Die zondagochtend - door de week zouden er nauwelijks parochianen bij kunnen zijn - werd er eerst een plechtige hoogmis opgedragen door deken Guus Wiegerink met veel assistentie en muziek van Palestrina. Toen tegen twaalven de kardinaal bij het met vlaggen versierde kerkplein aankwam, werd hem door een koor met begeleiding van USO-blazers het Tu es Petrus toegezongen, een tekst die meestal gereserveerd werd voor de plechtige intocht van de paus in de Sint-Pieter. Op het moment dat de kardinaal het laken van het beeld wegtrok, werd een aantal postduiven losgelaten en klonk vanaf de trans van de kerk het door acht hoornblazers gespeelde herkenningsmotief Christus vincit, Christus regnat, Christus imperat (Christus overwint, Christus heerst, Christus gebiedt). Al met al herinnerde de plechtigheid aan de manifestaties uit het 'Rijke Roomse leven' waarvan het eerste decennium na de oorlog nog een soort verlenging was. Ook de toespraak van de oude pastoor Van Schaik leek daarnaar terug te grijpen. Met zijn paarse cape om en de ronde prelatenhoed op de kale schedel, staande voor het juist onthulde monument en technisch ondersteund door een microfoon, sprak hij de enkele honderden aanwezigen met vuur toe:  'Nu daar sint Maarten staat, als soldaat van Christus, komen weer herinneringen in ons op aan de oorlogsgruwel en de dreiging ook voor onze stad. Nooit echter hebben goede Nederlanders gedacht dat wij voorgoed onder de hiel zouden blijven zitten. In dit verband denken wij met dankbaarheid aan onze beschermers sint Willibrord en sint Maarten, want als wij grote mannen eren, mogen we ook hulde brengen aan de helden van het geloof. Sint Willibrord staat nu op een openbaar stadsplein, en sint Maarten op een kerkplein, niet alleen als onze schutse, maar tevens als een voorbeeld hoe wij ons moeten gedragen als - God verhoede het - ooit weer in donkere dagen de galop van Attila's paarden uit het Oosten zou aankomen.' Met die Attila uit het Oosten was natuurlijk Stalin bedoeld, en die paarden stonden voor de schaduw van het communisme, die toen over Europa hing. Het was immers het jaar van de communistische machtsovername in Praag en van de Berlijnse luchtbrug. De bisschoppen vonden dan ook dat de r.k. eenheid in de Katholieke Volkspartij, de KVP, overeind moest worden gehouden als 'een machtig wapen in de gemeenschappelijke en veelzijdige strijd tegen het communisme'. Het beeld belichaamt daarmee niet alleen het katholieke verzet tegen het nationaal-socialisme, maar ook dat tegen het communisme. Van Schaik maakte er met zijn inwijdingsspeech behalve oorlogsmonument tevens een Koude Oorlogsmonument van. Daaraan is ook die unieke krijgshaftige uitbeelding van Martinus te danken. Christen-soldaat is de heilige immers niet geweest, en een draak heeft hij nooit verslagen, zelfs geen legendarische. Wie niet beter weet, zou deze ridder spontaan voor Sint-Joris houden, die immers zijn draak als vast gezelschap heeft.

De onthulling van het beeld van St Martinus op het plein bij de St Martinuskerk FF van der Werf 7 november 1948

De onthulling van het beeld van St Martinus op het plein bij de St Martinuskerk, FF van der Werf 7 november 1948

Martinus 2

De draak

De draak

Volkskrant 8 november 1948

Volkskrant 8 november 1948

Verplaatsingen op papier
Al bij de oprichting van het Martinusbeeld was de plaats ervan onderwerp van discussie geweest. Sommigen vonden dat het een meer prominente plaats zou moeten krijgen, waar het beter tot zijn recht zou komen dan op dit achterafpleintje. De Utrechtse katholieke krant, het UKD, schreef aan de vooravond van de onthulling dat Martinus op die stille plek de voorbijganger zeker iets te zeggen had 'al zou het een prachtig effect ge- maakt hebben als het beeld op het Ledig Erf of voor de Tolsteegbrug geplaatst was geworden' (6 november 1948).

Die locaties zouden later in de discussie terugkeren, uitgebreid met nog enkele varianten. Een nieuwe fase brak aan toen de Martinuskerk in september 1974 werd gesloten en de parochie werd samengevoegd met die van Sint-Catharina. Vier jaar later werd het gebouw verkocht aan architect Dolf de Maar, en deed de formeel nog zelfstandige parochie het standbeeld voor de symbolische som van f 1 ,- over aan de Gemeente Utrecht. Die had aanvankelijk het plan Martinus met paard en al te laten verhuizen naar het Moreelsepark, daartoe geadviseerd door het kerkbestuur. Hoe een bestuur zich kan vergalopperen, bleek uit het brede verzet van de (oud-)parochianen. Die waren toch al verbolgen over de sluiting en de verloedering van hun kerk, en met een verplaatsing van het beeld, waarvoor zijzelf en hun ouders het geld met dubbeltjes en kwartjes bij elkaar hadden ge bracht, stemden zij alleen in als het in de buurt bleef. De landelijke bekendheid, die de Martinus dankzij Koot en Bie in 1983 kreeg als de VPRO-kerk van het televisiedorp Juinen - een bestemming die onder meer meebracht dat er zware racemotoren door het onttakelde gebouw denderden - stemde velen evenmin vrolijk. Eind 1988, begin 1989, trad de tweespalt rond het beeld opnieuw aan het licht. Nu werd het ook een spraakmakende politieke kwestie. Vijfhonderd bewoners van de Tolsteegbuurt zetten hun naam onder een petitie die verplaatsing vroeg naar de Tolsteegbrug of het Ledig Erf, terwijl het comité Tussen de Grachten er juist voor pleitte paard en ruiter op hun pleintje te laten staan. De gemeente, voorgelicht door deskundige adviseurs, sloot zich bij deze laatste opinie aan, wat haar bovendien aanzienlijke verplaatsingskosten, geschat op zo'n f 35.000 ,- , bespaarde. De voorstanders van verplaatsing, onder wie de beeldhouwer Pieter d' Hont, de eigenaar van het café De Poort en de Lionsclub Utrecht, waren teleurgesteld maar legden zich bij het besluit van B&W neer. Wél tevreden waren, behalve Tussen de Grachten, de bewoners van de Martinushof, het appartementencomplex dat intussen in kerk en pastorie werd ingericht, en de leden van de gemeentelijke commissie Monumenten. Die hadden gezien wat indertijd al in Het Gildeboek van het Bernulphusgilde was opgemerkt: op het pleintje van 14 x 18 meter staat dat zware ros met zijn berijder 'in goede proportie met de omringende bebouwing'. Architect Van Moorsel had prima werk geleverd met de goede plaatsing van een beeld dat 'een cultuuruiting van hoge waarde' vertegenwoordigde. De conclusie was in 1989 dezelfde als die bij de oprichting: het beeld staat daar goed en het hoort nergens anders thuis. Zo is het tot nu toe bij papieren verplaatsingen gebleven.

Tot appartementencomplex verbouwde St Martinuskerk vanaf het Pelmolenplantsoen

Tot appartementencomplex verbouwde St Martinuskerk vanaf het Pelmolenplantsoen

Martinus 4


Tip: Van Kooten en De Bie - Rondje Juinen (met motorcross in de Martinuskerk)