Duitse Huis – Militair Hospitaal – Grand Hotel Karel V
In zijn vijftiende bijdrage over groen erfgoed in Utrecht schrijft Michiel Plomp over een van de mooiste en tegelijkertijd minst bekende groene plekken in de Utrechtse binnenstad, de tuin van Grand Hotel Karel V, het voormalige ‘Duitse Huis’. Prachtige oude bomen, een grote fontein met beelden van historische figuren, een ‘coepelkamer’, loofgangen van vruchtbomen en af en toe een heuse ridder strijden hier om de aandacht. Deze groene oase tussen Springweg en Geertebolwerk ligt er al sinds 1345 en is in 1999 grotendeels openbaar toegankelijk geworden.
Diverse soorten broeders
Het begon allemaal in 1231 toen ridders van de Duitse Orde zich in Utrecht vestigden. De Duitse Orde was een geestelijke ridderorde, vergelijkbaar met de Johannieters en de Tempeliers. De ridders waren afkomstig uit het Duitse Rijk, waartoe in de middeleeuwen ook de Nederlanden behoorden. Ze hadden destijds in Acco, een stad in het noorden van Israël, een veldhospitaal ingericht speciaal voor de verpleging van kruisvaarders uit het Duitse Rijk. Vanuit deze activiteiten – het verzorgen van zieken en het kerstenen van ongelovigen – is deze kloosterorde ontstaan. Leden van de Duitse Orde waren dus ridder en monnik tegelijk; hun leefgemeenschappen vormden een soort klooster.
De ridderbroeders hadden in Utrecht eerst een plek buiten de stadsmuur (aan de huidige Catharijnesingel), maar die ging bij een belegering van de stad in vlammen op. In 1345 werd het klooster binnen de stadswal herbouwd aan de Springweg. En hoe: al snel was het het grootste klooster in de stad. Het ‘Duitse Huis’, zoals het werd genoemd, bestond uit verschillende gebouwen, waarvan de kloosterkerk en het (nog bestaande) hoofdgebouw met kapittelzaal, eetzaal en slaapzaal de prominentste waren.
Het klooster werd bewoond door ridderbroeders, priesterbroeders en lekenbroeders. Vermoedelijk waren het de lekenbroeders – knechten en schildknapen – die de tuinen bijhielden. Het hoofd van het klooster, de ‘landcommandeur’ en tevens hoofd van de Balije Utrecht – dat wil zeggen de bezittingen van de Duitse orde in Nederland – had op het terrein een eigen huis. Bij binnenkomst door de poort aan de Springweg lag de Commandeurswoning rechts, direct aan de voorhof.
Jan de Beijer, Gezicht op de binnenplaats van het Duitse Huis aan de Springweg, 1744.
Pen en penseel in grijze inkt, 73 x 97 mm, verblijfplaats onbekend. Foto: Het Utrechts Archief, 37614. Links is het hoofdgebouw te zien en rechts daarvan de commandeurswoning. Geheel rechts komt een koets de binnenplaats op door de toegangspoort aan de Springweg.
Frans Hogenberg, Het Duitse Huis, 1572, detailvergroting van de stadsplattegrond van ca. 1570, ets en penseel in waterverf, 33 x 47 cm, Het Utrechts Archief [214001].
Links, langs de Walsteeg, is de kerk met het blauwe dak te zien, rechts daarvan, met het rode dak, het hoofdgebouw van de Ridderlijke Duitse Orde. Deze plattegrond is afkomstig uit Georg Braun, Civitates orbis terrarum, 1572.
De kaart van Frans Hogenberg uit 1570 laat goed zien dat er rond de gebouwen binnen het ommuurde complex een groot, open terrein lag. Het terrein is groen ingekleurd en het zal ook zeker een tuin zijn geweest, of – waarschijnlijker – uit meerdere tuinen hebben bestaan. Het westelijke deel, dat aan de stadswal grenst, is op de plattegrond in tweeën gesplitst, wellicht om twee aparte functies aan te geven. Het ging vrijwel zeker om een nutstuin met verschillende onderdelen, zoals een boomgaard, een moestuin en een kruidentuin, zoals gebruikelijk was bij kloosters,
Naar alle waarschijnlijkheid had een deel van het terrein ook de functie van productiebos. Die suggestie wordt in ieder geval gewekt door twee posten bij de uitgaven in het voorjaar van 1544, te weten voor ‘Acht ende twintich pooten die aen de walle gezet zijn’ en – direct daaronder – nog eens ‘twaelf pooten’, ofwel bomen. Dat deze veertig jonge bomen aangeplant waren voor de aardigheid lijkt me niet aannemelijk. In de 17de eeuw komen we nog een niet mis te duiden archiefnotitie tegen die wijst op een productiebos op dezelfde plek: vanuit de Springweg gezien, het achterterrein. Uiteindelijk is een boomkwekerij bij het klooster van de Ridderlijke Duitse Orde ook niet zo gek. Het terrein was echt groot en het was een nering waar de meeste ridderbroeders ‘van huis uit’ vertrouwd mee waren.
Van december 1545 tot februari 1546 logeerden keizer Karel V en zijn zuster Maria van Hongarije, de landvoogdes van de Nederlanden, in het Duitse Huis. Zij waren naar Utrecht gekomen voor het bijwonen van een kapittelvergadering van de Orde van het Gulden Vlies. Het is aannemelijk dat Karel en Maria gedurende die wintermaanden wel eens door de tuin gewandeld hebben. We weten dat er aan het interieur van het huis van alles voor hen is verbouwd, maar of de tuin toen is opgeknapt, is onbekend.
Een hovenier en wijngaardsnijder
Tijdens de Reformatie paste de Utrechtse balije van de Duitse Orde zich aan de veranderde situatie aan en ging zij over tot het protestantisme. Hierdoor kon de Orde blijven voortbestaan en bleven de bezittingen behouden. Maar het leven in het klooster veranderde in de volgende decennia totaal, hoewel niet van de ene dag op de andere, want de ‘protestantisering’ zette pas in 1615 in onder druk van de Staten van Utrecht. Met de afschaffing van de celibaatsverplichting bij de ridders in 1640 was er geen sprake meer van een leefgemeenschap. De edelen mochten nu trouwen en kozen hun domicilie elders. De kerk raakte na 1580 buiten gebruik – er werden in het Duitse Huis in die jaren nog wel illegale missen gehouden – en raakte in verval, en het hoofdgebouw opende nu nog slechts zijn deuren voor bijeenkomsten van het kapittel en voor bijzondere ontvangsten.
Hoe de tuin er toen uitzag? Dat is een raadsel omdat er geen tekeningen en plattegronden uit die tijd van zijn overgeleverd. In ieder geval verviel de noodzaak van een nutstuin, omdat er geen leefgemeenschap meer zetelde. Bijkomende consequentie was dat er mensen van buitenaf voor het onderhoud moesten komen. Zo verschijnt dan ook ene ‘Beernt den hovenier’ op de loonlijst in 1606. Is hij ondanks alles doorgegaan met het onderhouden van de nutstuin of heeft men wat nieuws geprobeerd? Misschien waaide er een modieuze wind en heeft men hem een toentertijd modieuze siertuin à la Hans Vredeman de Vries laten aanleggen. Bewerkelijk in je eentje, zo’n tuin met loofgangen, gesnoeide boompjes en strakke perken, maar beperkt tot de entreé aan de Springweg was het misschien wel te doen.
Ontwerp voor een siertuin (naar ontwerp van Hans Vredeman de Vries), 1583 en/of ca. 1635, ets, 195 x 245 mm, Amsterdam, Rijksmuseum
Helemaal in zijn eentje was de hovenier overigens niet, want er was ook een ‘wijngaertsnijder’ actief bij het Duitse Huis. Vooralsnog zijn twee vermeldingen van zijn activiteiten boven water gekomen. In april 1602 ontving een zekere Lambert Peters 2 gulden en 16 stuivers voor zeven dagen ‘alle de wijngaerden te snijden ende bijnden’. Vijftien jaar later werd op 30 januari aan een verder niet bij name genoemde wijngaardsnijder 4 gulden en 7 stuivers betaald ‘voor thien daegen die wijngaerden te snijden’. Kon men dan voor de klimaatopwarming al wijn maken in Nederland, vraagt u zich misschien af. Nee, dat kon men niet. Het ging om de verjus: sap van onrijpe druiven, een belangrijk ingrediënt in de keuken. En verder was de wijnstok een sierlijke plant die heel geschikt was voor het creëren van lommerrijke loofgangen.
Het Duitse Huis was niet uniek met zijn wijngaard. Zo was er ook een te vinden in de tuin van het huis van de deken van de Utrechtse Dom, aan het huidige Domplein. En de nabijgelegen Paulusabdij betaalde in de 16de eeuw eveneens loon uit aan een wijngaardsnijder. Het woord ‘wijngaard’ werd overigens zowel gebruikt voor een terrein met wijnstokken als voor een individuele wijnstok; vandaar dat het in de rekeningen over ‘wijngaarden’ gaat. Dat de snijder zeven, respectievelijk tien dagen bezig was aan de Springweg zal er vermoedelijk mee te maken hebben gehad dat de wijnstokken over moeilijk bereikbaar latwerk of pergola’s waren geleid.
Simon Bening, Een ‘wijngaard’ in de stad, ca. 1515, waterverf en dekverf, 172 x 125 mm, miniatuur uit het Da Costa Getijdenboek, New York, The Morgan Library & Museum.
Ondersteund door twee zware palen is latwerk aan de gevel bevestigd, waarlangs de wijnstok is geleid.
Storm en bomen
Op 1 augustus 1674 werd de Orde opgeschrikt, net als de hele stad Utrecht, door een zeer zware zomerstorm. Deze trok over heel Nederland en richtte met name in de provincie en de stad Utrecht heel veel schade aan. Bekend is dat de Domkerk daardoor zijn middenschip is kwijtgeraakt. Maar ook de kloosterkerk van de Duitse Orde overleefde deze rampzalige dag niet. Van de kerk bleef alleen de sacristie overeind. Het dak van het hoofdgebouw liep ook forse schade op.
Restanten van de fundering van de kloosterkerk van het Duitse Huis, ca. 1993.
In de tuin aan de noordkant van het Duitse Huis (de ‘Officierstuin’) werd bij een opgraving in 1993 de fundering van het koor van de kloosterkerk blootgelegd. We zien hier de ronding van het koor met op de voorgrond en rechts steunberen (Foto overgenomen uit Biesma 1999 (op.cit noot 1), pagina 58).
De Officierstuin met de Mariakapel, 1995. Het Utrechts Archief [87044].
De Mariakapel is het enige dat rest van de kloosterkerk van de Duitse Orde. Direct tegen de kerk aangebouwd deed deze eerst – vóór de desastreuze storm van 1674 – dienst als sacristie Door de (middelste) rode deur betrad men destijds de kerk. Foto: GAU, Utrecht
De tuinman zal na de storm veel tijd kwijt zijn geweest met het opruimen van de schade op het voorplein en het aangrenzende terrein. Het puin van het ingestorte deel van de kerk ten noorden van het hoofdgebouw heeft men tot ver in de 18de eeuw grotendeels laten liggen. De hovenier werkte daarnaast vermoedelijk mee aan het onderhoud van het hiervoor al even genoemde productiebos – kennelijk had het de storm overleefd – op het achterterrein, grenzend aan het bolwerk. In 1678 ontving de Orde 170 gulden van een zekere Peter Arissen Verhoef ‘wegens de verkochte dertich ijpenbomen, staende op het achterplein van den Duijtschen Huijse’. Of daar later nog meer houtproductie was, is niet bekend, maar men vond het in de zomer van 1699 in ieder geval nodig de muur langs de wal te verhogen met een houten schutting. Een tekening van Herman Saftleven uit het midden van de jaren 1650 illustreert de situatie nog mét de bomen en zonder de extra houten schutting.
Herman Saftleven, Gezicht vanaf de stadswal in de richting van de Geertekerk, met links de tuinmuur van het Duitse Huis, ca. 1655, zwart krijt, penseel in grijsbruin, 478 x 375 mm, Het Utrechts Archief [30826]
Feestjes en muziek
In een grote tuin rond een instelling als het Duitse Huis hebben natuurlijk feesten plaatsgevonden. Een bijzonder feest, waarbij ook de stad betrokken was, was dat van Hertog van Ossuna in 1713. Ossuna was de afgezant van de Spaanse koning in de Nederlanden, tijdens de internationale onderhandelingen voor de Vrede van Utrecht, en tijdelijk woonachtig in het Duitse Huis, een groot feest. Op 23 september 1713 gaf hij een groot feest in de tuin omdat in Spanje een kroonprins was geboren.
Nicolas Chevalier, Nachtelijk buffet en dans op het voorplein van het Duitse Huis, aangeboden door de Spaanse gezant bij de onderhandelingen over de Vrede van Utrecht, 1713, ets, 162 x 250 mm, Het Utrechts Archief [32389]
Graaf van Ossuna, de Spaanse gezant, organiseerde dit feest ter gelegenheid van het sluiten van de eerste vredesakkoorden en de geboorte van de kroonprins van Spanje (op 23 september 1713).
Nicolas Chevalier, De Utrechtse burgerij wordt onthaald op brood en gevogelte door de Spaanse gezant in de tuin van het Duitse Huis, 1713, ets, 162 x 250 mm, Het Utrechts Archief [32390]. Vermoedelijk betreft het dezelfde locatie als de vorige afbeelding. Hier kijken we door de poort naar de Springweg.
Nicolas de Chevalier, Feest voor de Utrechtse bevolking vóór de tuinmuur van het Duitse Huis, aangeboden door graaf van Ossuna – de Spaanse gezant bij de onderhandelingen over de Vrede van Utrecht – ter gelegenheid van de geboorte van de kroonprins van Spanje, 1713, ets, 162 x 250 mm, Het Utrechts Archief [32389]
Dit feest was zo bijzonder dat er drie prenten van zijn gemaakt. Op de eerste zien we pratende en dansende mensen bij avond op het voorplein van het Duitse Huis. Met driehoekige trellis-schermen vol met brandende kaarsen is een sfeervolle, langwerpige ruimte gecreëerd. Tussen de schermen staan boompjes in potten, en midden rechts wordt gemusiceerd. Ongegeneerd gluren vanuit het donker nieuwsgierigen naar dit exclusieve samenzijn. Prenten 2 en 3 tonen scènes die overdag plaatsvonden en die voor de stad bestemd waren. Vermoedelijk laat prent 2 dezelfde open ruimte zien als prent 1 maar dan van de andere kant, richting de Springweg. Op de borden ligt brood en gevogelte (prent 2). Prent 3 verbeeldt de Springweg met ruiters bij de ingangspoort van het Duitse Huis en leden van het Spaanse gezantschap die broodjes rondstrooien. Zij lijken op de muur te staan, maar ze bevinden zich op een stellage, zoals die zichtbaar is op prent 2.
Anthony Grolman, Gezicht op de toegangspoort van het Militair Hospitaal aan de Springweg, met links de ‘uitspringende coepelkamer’, 1896, aquarel, 254 x 353 mm, Het Utrechts Archief [31664]
De fraaie toegangspoort zou in 1901 verhuizen naar de tuin van het Rijksmuseum. Het tuinhuisje met driekantige erker stond (en staat) op de plek waar je de meeste kans had op een wisselend uitzicht: daar waar de Haverstraat uitkomt op de Springweg.
Het ‘huysje oft coepelkamer’ gezien vanuit de tuin, 2023. De rode deur geeft toegang tot de zogenaamde ‘coepelkamer’ (zie ook de vorige afbeelding). Foto: Michiel Plomp
In 1762 is in de tuin, direct grenzend aan de Springweg, een tuinhuisje gebouwd: ‘een huijsje oft coepelkamer eenigsins voorwaards uijtspringende’. Unico Wilhelm graaf van Wassenaer (inderdaad de componist!), destijds landcommandeur van de Duitse Orde, zal er de opdracht toe hebben gegeven. We denken bij dit soort tuinhuisjes al snel aan de Vecht of de Amstel, maar er stonden in de 18de eeuw wel meer van dit soort ‘uitkijkhuisjes’ in stadstuinen, zoals aan de Drift, de Kromme Nieuwegracht en het Janskerkhof in Utrecht. Het huisje aan de Springweg kwam ‘ter plaetse daernu de oude poort staet’. Vermoedelijk zat op die plek dus een tweede, oudere inrit, die men niet meer gebruikte. Uiteindelijk is dit huisje waarschijnlijk de grens gaan vormen tussen de algemeen toegankelijke voorhof en de meer private tuin tegenover het Commandeurshuis. Op latere 19de-eeuwse plattegronden wordt dit terrein benoemd als de ‘tuin van de directeur’. Of Unico dit stuk ook al gebruikte als zijn privé-tuin is niet bekend.
We zouden ons graag verbeelden dat Unico van Wassenaer met collega-musici een deuntje speelde in het tuinhuis, maar heel waarschijnlijk is dat niet. Op de keper beschouwd is het eigenlijk nogal merkwaardig dat dit tuinhuis onder zijn bewind is gebouwd, omdat een dergelijke frivoliteit niet goed past bij zijn hervormings- en bezuinigingspolitiek. Hij heeft de broekriem juist fors aangehaald om de financiën van de Orde weer in het gareel krijgen en daarom feesten, bals en concerten verboden. Was de tuin misschien een secret pleasure van deze, op allerlei gebieden getalenteerde, graaf?
Het blijft onduidelijk hoe de tuin er in deze tijd uitzag, maar dat er aandacht aan werd besteed is zeker. In 1787 werd er een ‘Nieuwe Tuijnmans-woning’ gebouwd op de plaats van ‘de geheel vervallene, die niet konde gerepareerd worden, in de zilversteeg’. Dat er een nieuwe tuinmanswoning werd gebouwd omdat de vorige niet meer te repareren viel, moet toch wel betekenen dat er voor lange tijd een tuinman was bij het Duitse Huis en dat ze daar ook langdurig mee door wilden gaan. Dat zou anders lopen. De tuinman is misschien wel gebleven, maar hij kreeg een andere broodheer.
Militair Hospitaal
Lodewijk Napoleon, broer van keizer Napoleon, regeerde ons land vanaf 1806. Al snel verkoos hij Utrecht boven Den Haag als regeringscentrum, met als gevolg dat daar grote huizen werden opgeëist voor ministeries. Dat gebeurde ook bij de Duitse Orde: het Duitse Huis moest het Ministerie van Financiën worden. De ridders werden daarom uitgekocht en vertrokken naar een pand in Den Haag. Alras verplaatste de impulsieve Lodewijk Napoleon echter opnieuw zijn residentie, nu naar Amsterdam, met als gevolg geen Ministerie van Financiën in het Duitse Huis. De koning heeft in 1808 nog met een interessant idee gespeeld, namelijk om er dan een ‘kabinet’ voor landbouwwerktuigen te vestigen met eromheen een botanische tuin. Die tuin wilde men erbij ‘ter verryking van de kennis van onze landbouwers’.
Die landbouwwerktuigen zijn er niet gekomen, maar die botanische tuin wel. Het werd een botanisch-farmaceutische tuin, ter ondersteuning van de apotheek bij een… Militair Hospitaal, want dat werd uiteindelijk de bestemming van het hoofdgebouw. In 1811 stonden er al driehonderd bedden en er lag een plan klaar voor nieuwbouw langs de Zilversteeg met nog eens 430 bedden. Het is ironisch dat, terwijl de ridders hun huis ontnomen was, hun complex weer werd bestemd voor de oorspronkelijke doelstelling van de orde: het verplegen van gewonde en zieke soldaten.
De Fransen realiseerden zich goed wat een enorm pluspunt die tuin rondom het ziekenhuis was. Ze creëerden in 1812 drie specifieke onderdelen: een promenade voor de zieken, een moestuin en de genoemde botanisch-farmaceutische tuin. Er werd duidelijk aandacht en geld aan besteed. Zo moesten er, indien nodig, bomen en struiken geplant worden voor schaduw bij de ‘promenade’, en sommige delen van de tuin werden omheind met palissades. Wáár die tuinen precies lagen, weten we helaas niet.
Na de Franse tijd bleef het Duitse Huis in gebruik als hospitaal. Net als de Fransen vonden wij nieuwbouw noodzakelijk. Er kwam daarom een nieuw gebouw bij – niet parallel aan het oude hoofdgebouw, zoals de Fransen hadden gedacht, maar er juist haaks op, aan het Geertebolwerk. Dit destijds supermoderne ziekenhuis kwam gefaseerd klaar in de jaren twintig en dertig.
Gevel van het militair hospitaal, ca. 1991, Het Utrechts Archief [848064]
De tuinindeling van de Franse overheerser namen we niet over, althans… de botanische tuin en de moestuin komen niet meer voor in de bronnen. Het idee van een ‘promenade voor de zieken’ werd wel aangehouden. Er kwam er zelfs een bij. Klassenonderscheid maakte het noodzakelijk dat er een tuin voor de officieren kwam en een andere voor de manschappen. De manschappentuin lag ten zuiden van het oude hoofdgebouw, de officierstuin juist ten noorden daarvan, op de plek van de voormalige kerk. In deze tuin treffen we een aantal bijzondere bomen van respectabele leeftijd aan: een Pluim-es, een Ginkgo biloba en een Oosterse plataan. Over hun precieze ouderdom lopen de meningen nogal uiteen. Zo zegt de een dat de Ginkgo uit de eerste helft van de 19de eeuw dateert, terwijl een ander stelt dat hij in 1903 is aangeplant.
Behalve de twee gemeenschappelijke tuinen, telde het complex ook een privé-tuin, de al eerdergenoemde tuin van de directeur. Uit een plattegrond van 1835 valt af te leiden dat hij er toen direct naast woonde, dus niet in het Commandeurshuis, zoals je misschien zou verwachten. Het ging om een huis achter het entreegebouw, ten zuiden van het oude hoofdgebouw. In 1922 was deze privé-tuin er nog steeds, zo blijkt uit een plattegrond van dat jaar. De bewoner werd toen geen directeur meer genoemd, maar ‘administrateur’. Op een aquarel van Anthony Grolman uit 1896 is te zien dat er, net als in de officierstuin, fraaie, hoge bomen stonden. Vermoedelijk waren alle drie de tuinen aangelegd volgens de gardeneske stijl, dat wil zeggen met ronde of niervormige gazons, solitaire bomen, verhoogde bloembedden en gebogen paden.
Foto’s, tekeningen en prenten
Aan de hand van foto’s, tekeningen en prenten kunnen we ons een redelijk beeld vormen van hoe het buitenterrein van het Militaire Hospitaal er rond 1900 en daarna uitzag. Ergens omstreeks 1894 is aan de zuidkant van het ‘nieuwe’ ziekenhuis een fraaie veranda met bijbehorende trap gebouwd. Op de ontwerptekening is te lezen dat deze bij de zaal voor de tering-patiënten hoorde; zo hadden ze direct toegang tot de voor hen zo essentiële buitenlucht. Hier, en ook op het gras ervoor, was het vaak aangenaam verpozen. Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw zat de veranda er nog. Daarna is deze gesneuveld, waarschijnlijk om op die plek een brandtrap aan te leggen.
Veranda met trap aan de zuidzijde van het ‘nieuwe’ hospitaal aan het Geertebolwerk, 1897, Het Utrechts Archief [24881], Foto: A.C. Thomann
De figuur in pyjama en kamerjas die op de trap zit, is vermoedelijk een zieke soldaat. Op de voorgrond bevinden zich nog meer manschappen. Deze op het zuiden gerichte veranda zal een populair plekje zijn geweest voor patiënten en bezoekers van het militair hospitaal.
Van de 17de-eeuwse poort aan de Springweg heb ik geen historische foto kunnen vinden. We moeten het doen met een ingekleurde litho uit ca. 1860 door Pieter Wilhelmus van de Weijer en Grolmans aquarel uit 1896. Deze poort is in 1898 afgebroken, vermoedelijk omdat de doorgang te nauw was voor de steeds grotere koetsen en rijtuigen; drie jaar later is de poort overgedragen aan het Rijksmuseum, waar hij is opgesteld in de tuin. Een foto uit 1926 toont de nieuwe ingang aan de Springweg, die geflankeerd wordt door twee lantaarns. Erachter ligt het voorplein met daarin een karakteristiek laat-19de-eeuws bloemperk vol met toen populaire stamrozen.
Toegangspoort aan de Springweg, van het Militair Hospitaal, 1926, Het Utrechts Archief [77383].
Deze foto, evenals de volgende afbeeldingen, stamt uit het destijds populaire tijdschrift Woord en Beeld.
Officierstuin, 1926, Het Utrechts Archief [77387].
Op de plek van de voormalige kerk van het Duitse Huis treft men de (nu nog bestaande) fraaie ‘Officierstuin’ met enkele oude, bijzondere bomen, waaronder de op de voorgrond zichtbare, nog steeds aanwezige Pluim-es.
Manschappentuin, 1926, Het Utrechts Archief [77384]
Van hun ziekte herstellende militairen in de tuin, 1926, Het Utrechts Archief [77386]
De foto van de ingang uit 1926 maakt deel uit van een reeks foto’s die gemaakt is voor het destijds bekende tijdschrift Woord en Beeld. Hieruit blijkt dat het goed toeven was in de Officierstuin met zijn schaduw biedende, volgroeide bomen. En ook de Manschappentuin lijkt uitstekend voldaan te hebben. In beide tuinen was een lighal te vinden voor herstellenden en degenen die rust behoefden.
Tuinfeest met het Minutencabaret, 23 juli 1941, Het Utrechts Archief [818129]
In de zomer van 1941, om precies te zijn op 23 juli ’s middags, vond nog een feest plaats in de tuin van het militair hospitaal. Het Minutencabaret, dat ruim een jaar lang de slachtoffers van de gevechten tijdens de meidagen plezierige avonden had bezorgd, nam met een muzikaal festijn afscheid, daarin bijgestaan door de burgerij, die voor prijzen zorgde.
Renovatie – Grand Hotel Karel V
In 1912 werden de gebouwen van het hospitaal afgekeurd, omdat ze niet meer voldeden aan de hygiënische eisen van de tijd; als ‘nevenhospitaal’ deed het echter nog dienst tot 1990. Toen de gebouwen uiteindelijk leeg waren, kreeg de Ridderlijke Duitse Orde de mogelijkheid het hele complex terug te kopen; dat had zij in 1808 bedongen bij koning Lodewijk Napoleon. De Orde beperkte zich echter tot de aankoop van de voormalige landcommandeurswoning, enkele bijgebouwen en de achterliggende tuin met het restant van de kerk.
De Ridderlijke Duitse Orde liet genoemd deel restaureren en betrok dit in 1995. Het resterende, grootste deel van het complex stond nog enige tijd leeg, omdat de projectontwikkelaar die het verworven had er geen geschikte bestemming voor kon vinden. Na langdurige discussies ontstond het plan van een vijfsterrenhotel. Nieuwe projectontwikkelaars lieten de panden renoveren en restaureren door architecten van de bureaus Heine & van de Rijt en Hylkema Consultants. Bij de restauratie van de voorgevel van het hoofdgebouw – op de plaats van de lijstgevel kwam de gotische trapgevel weer terug – praatte de Ridderlijke Duitse Orde nog mee bij monde van architect Van Hoogevest. Uiteindelijk opende Grand Hotel Karel V in 1999 zijn deuren.
De tuinarchitect Ron Pfeiffer uit Oosterbeek nam in 1998 het ontwerp van de tuin voor zijn rekening. Het stokje werd zes jaar later overgenomen door Robert Timmer van Hylkema Consultants. De lange, vloeiende tuinlijnen van Pfeiffer, die zelfs doorgezet werden ‘over de gebouwen’ heen, nam Timmer niet over. De paden werden iets verlegd, zodat er een meer meanderend romantisch effect ontstond, refererend aan een 19de-eeuwse wandeltuin. Terecht werd als een essentieel kenmerk van het groengebied de ‘hovenstructuur’ genoemd. Daar heeft men vorm aan gegeven door drie aparte groenplekken te ontwikkelen. Allereerst de open ‘Manschappentuin’ met een parkachtig karakter dat aansluit bij het Singelplantsoen van het Geertebolwerk, ooit ontworpen door Jan David Zocher jr. Hier vindt men de fontein met historische figuren uit 2000-2003, te weten Karel V, Maria van Hongarije, Unico van Wassenaer, Lodewijk Napoleon en de onbekende soldaat. De maker ervan, de beeldhouwer Ru de Vries, heeft hier een aantal belangrijke personen uit de geschiedenis van het complex bij elkaar gezet.
Vervolgens is er een strakke nutstuin aangelegd die verwijst naar de periode dat de woongemeenschap van het klooster in haar eigen levensonderhoud voorzag. In dit onderdeel treffen we – heel logisch – diverse vruchtbomen aan, zoals appel-, peren- en pruimenbomen, alsook een kweepeer en een mispel. En ten slotte is er, enigszins verstopt, de al eerder genoemde ‘Officierstuin’, die een geheel vormt met de inmiddels particuliere tuin van de Ridderlijke Duitse Orde. Alle drie de tuinen zijn destijds met oog voor detail ontworpen en met zorg ingeplant. Nu, twintig jaar later, zijn ze in alle seizoenen een genot om doorheen te wandelen. Ze worden met veel liefde bijgehouden, vandaar dat ik ze een van de mooiste groene plekken in de binnenstad noemde.
De strak aangelegde nutstuin, 2000, Het Utrechts Archief [843625]
De Manschappentuin, 2000, Het Utrechts Archief [843886]
* Bij deze veel dank aan Henk Hovenkamp van Het Utrechts Archief. Hij heeft in het Archief van de Ridderlijke Duitsche Orde allerlei tot nog toe onbekende informatie gevonden over de tuin bij het Duitse Huis. Tevens gaat mijn dank uit naar prof.dr. Renger E. de Bruin van het Archief Ridderlijke Duitsche Orde voor het lezen van een eerdere versie van deze tekst.
Ten slotte dank aan Leo Hollman en Frits Vos, respectievelijk general manager en voormalige tuinbaas van Grand Hotel Karel V, voor hun informatie over de recente geschiedenis van het complex.