Nieuws

Jacob van Eyck, In Fluyt en Klokken-spel een aller eeuwen wonder

De muzikale Utrechtse toppers van nu zijn Kensington, Kyteman, Janine Jansen en Malgosia Fiebig. De Utrechtse Jacob van Eyck was in zijn tijd de topper en wordt nog steeds gespeeld, hij was beiaardier, klokkendeskundige, blokfluitist en componist. Blind en klein van stuk, maar boven alles een muzikaal multi-talent. Zonder hem zouden de klokken van veel Utrechtse kerken nooit geklonken hebben zoals ze nu klinken. Hier volgt een portret door musicoloog Thiemo Wind uit het Tijdschrift Oud-Utrecht 2007.

De Stichtsche Orpheus
Op 26 maart 1657 overleed Jonker Jacob van Eyck, de ‘Stichtsche Orfeus, eer en roem der konstenaren’. Met hem verloor Utrecht zijn belangrijkste muzikale zoon. Meer dan dertig jaar had Van Eyck de stad gediend als beiaardier en klokkendeskundige. Met zijn blokfluit vermaakte hij de wandelaars op het Janskerkhof. Van Eycks virtuoze muziek uit Der Fluyten Lust-hof wordt nog altijd gespeeld, wereldwijd.

Rouwklacht meyerklein

Van Eycks begrafenis in de Reguliers- of Weeskerk, schuin tegenover het huis aan de Oudegracht waar hij had gewoond, kan geen Utrechter zijn ontgaan. Het groot gelui van de Domtoren en de klokken van de Jacobikerk beierden drie uur. Ook de luider van de Janskerk kwam die dag in actie. Het was duidelijk: hier werd een heer van stand begraven. De predikant Lambertus Sanderus uit De Bilt schreef een rouwklacht, en verzorgde ook het vierregelige grafschrift (het graf zelf bestaat niet meer):

‘Van Eyk, van’t braav’ geslagt der Baxen, leyd hier onder;
God nam ’t hem in het oog, maar gaf ’t hem weer in ’t oor,
In mond en vingeren, en scherpheydt van gehoor:
In Fluyt en Klokken-spel een aller eeuwen wonder.’

De dichter verwijst naar de blindheid die de musicus vanaf zijn geboorte met zich meedroeg. Zijn indrukwekkende carrière maakte hij met ‘geleende ogen’. Jacob van Eyck was niet uit Utrecht afkomstig. Hij kwam vermoedelijk ter wereld in Heusden, het strategisch gelegen vestingstadje bij ’s-Hertogenbosch, daar waar de hertogdommen Brabant en Gelre en het graafschap Holland aan elkaar grensden. Zijn ouders Godenaert van Eyck en Heilwich Backx, beiden van adel, hadden al vroeg de zijde gekozen van de Reformatie en de Opstand, het verzet tegen Spanje, en waren daarom verhuisd van ’s-Hertogenbosch naar Heusden. In Heusden maakte de blinde Van Eyck voor het eerst kennis met een carillon en met het versteken van de speeltrommel.

Domkerk en Domtoren Steven van Lamsweerde 1660 HUA

Domkerk en Domtoren Steven van Lamsweerde 1660 Het Utrechts Archief

‘Musicyn en directeur’
Het carillon van de Domtoren vormde de aanleiding voor het eerste bezoek van Van Eyck aan Utrecht. Dit instrument was in 1617 door Hendrik Aeltz van Meurs gegoten en bevatte slechts twaalf klokken. Van Eyck drong onmiddellijk aan op verbeteringen van het handwerk en keerde het volgende jaar een periode van drie maanden terug voor het plaatsen van een nieuwe beierstoel. Bij dat tweede bezoek verklaarde hij zich wel in de stad te willen vestigen, ‘als hij maer hadde vier hondert gulden sjaers, daer op hij als een blint man, die hulp moet hebben, soberlick genough sich soude moeten gedoen’. De salarisonderhandelingen met de stadsoverheid en het Domkapittel wilden niet erg vlotten, aangezien de zelfbewuste Van Eyck voet bij stuk hield. Op 7 maart 1625 ten slotte werd zijn jaarwedde vastgesteld op ƒ 350,-. Later dat jaar begon hij met de uitbreiding van de Dombeiaard van twaalf naar achttien klokken.

In 1626 leende Van Eyck een bedrag van ƒ 300,-, bijna een jaarsalaris. Hieruit is wel geconcludeerd dat hij in zijn vroegste Utrechtse jaren moeite heeft gehad financieel rond te komen. Waarschijnlijker is echter dat hij het geld tijdelijk nodig had, ter voorfinanciering van een nieuwe speelstoel die hij dat jaar installeerde in de toren van de Grote of St.-Jacobskerk van Den Haag. Het neemt niet weg dat Van Eyck in 1628 verzocht om verhoging van zijn traktement. Hierin werd voorzien, op een aantal voorwaarden. Allereerst moest hij twee leerlingen aannemen die in geval van overlijden zijn plaats konden innemen. Ook diende hij de technische supervisie op zich te nemen over de klokken van de belangrijkste Utrechtse kerken en het stadhuis. Daarmee werd Van Eyck ‘Musicyn en Directeur van de Klok-werken tot Uitrecht, &c.’, zoals de titelpagina’s van Der Fluyten Lust-hof zo trots vermelden. Het aannemen van leerlingen zorgde wel voor een probleem. Waar konden deze kinderen oefenen, anders dan op de toren? Daarom verzocht hij om de aanschaf van een oefenklavier met dertig kleine klokjes, dat een plaats kreeg in zijn woning. Van Eyck droomde hardop van een dertigkloks carillon in de Dom, een droom die pas enkele jaren na zijn dood werkelijkheid zou worden. 

Jacob van Eyck met de Hemony broers

Jacob van Eyck met de Hemony broers, W.J. Hofdijk, Lauwerbladen uit Neêrlands gloriekrans,1875

Begin jaren dertig bemoeide Van Eyck zich uitgebreid met de installatie van een carillon in de toren van de Jacobikerk. In 1632 werd hij bovendien aangesteld als beiaardier van de Janskerk, die aan de zuidkant een (niet meer bestaande) klokkentoren rijk was. Zo breidden zijn werkzaamheden zich als een olievlek over de stad uit. In 1645 werd hij ook nog eens beiaardier van de Jacobikerk en het Stadhuis. In de tussentijd zag Van Eyck nog gelegenheid zijn diensten elders aan te bieden. Verschillende steden hebben zijn hulp ingeroepen voor de verbetering van bestaande carillons of de vervaardiging van nieuwe: Den Haag (1626), Bergen op Zoom (1632), ’s-Hertogenbosch (1640-41), Zutphen (1645-46), Deventer (1646-1647), Arnhem (1650, 1652) en Nijmegen (1651).

Panorama Utrecht Herman Saftleven

Panorama Utrecht, Herman Saftleven, 1664, Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden

Van Eycks klokkenkunst
Waaruit bestond nu die bijzondere kennis waarover Van Eyck als enige beschikte? Hij ontdekte hoe de boventoonstructuur van een klok is samengesteld, hoe de vorm van een klok de klank beïnvloedt en daarmee hoe de klank en toonhoogte van een klok kunnen worden veranderd. Met andere woorden: hij kon klokken bijstemmen. Een vals carillon kon zodoende worden verbeterd, en klokken van verschillende origine konden tot een klinkend akkoord worden samengevoegd. In een voormalige bisschopsstad als Utrecht was dit een uitkomst.

Sinds de Alteratie, de overgang naar het protestantisme, hadden tal van kloosters en conventen hun oorspronkelijke functie verloren, veel klokkenbezit leek om een nieuwe bestemming te smeken. Toen Van Eyck in 1628 een voorstel deed het Domcarillon tot dertig klokken uit te breiden, gaf hij er een lijstje bij met Utrechtse klokken die hiervoor in aanmerking kwamen.

Voor de ontleding van de boventoonstructuur had Van Eyck een bijzondere methode ontwikkeld. Hij bracht zijn gelaat bij de rand van de klok en floot met zijn mond verschillende toonhoogten, net zolang tot de klok door resonantie de toon overnam. Van Eyck demonstreerde deze analytische methode aan Constantijn Huygens met behulp van een kristallen glas. In 1639 schreef Huygens hierover brieven aan de Franse wijsgeer en muziekgeleerde Marin Mersenne en aan de Haarlemse muziektheoreticus Joan Albert Ban. Mersenne was er al eerder op geattendeerd door de filosoof René Descartes, die een jaar in Utrecht woonde en van Jacob van Eyck een demonstratie had gekregen op de Domtoren. Ook Isaack Beeckman deed er in zijn Journaal verslag van. Zo was de hele intellectuele elite van West-Europa op de hoogte van wat deze blinde jonker had ontdekt.

Van Eycks kennis kon tevens in praktijk gebracht bij het gieten van nieuwe klokken. Van beslissende betekenis is zijn samenwerking geweest met de klokkengieters François en Pieter Hemony, die afkomstig waren uit Lotharingen. In 1642 vervaardigden zij hun eerste Nederlandse carillon, voor de Wijnhuistoren van Zutphen. Daarna kwam Deventer aan de beurt. En dat alles met medewerking van Van Eyck. Uiteraard probeerde de jonker ook Utrecht aan instrumenten van Hemony te helpen.

De Jacobikerk had in 1653 de primeur. Dit instrument is niet bewaard gebleven, het stortte naar beneden bij de storm die Utrecht in 1674 trof. Het kleine Hemony-spel van de Nicolaïkerk is er nog wel. Van Eyck heeft het echter nooit kunnen bespelen, het werd er geïnstalleerd in het voorjaar van 1657, toen de meester al op zijn sterfbed lag. De plaatsing van een Hemony-beiaard in de Domtoren heeft hij niet mogen beleven, die droom is pas in 1664 werkelijkheid geworden. Een Hemony wordt nog altijd beschouwd als de Stradivarius onder de carillons.

DFL 1 1649 titelpagina k

Der Fluyten Lust-hof

Als beiaardier van de Janskerk kreeg Van Eyck in 1632 de opdracht alle zondagen en vrijdagen ’s ochtends van 11 tot 12 uur te spelen, en van mei tot Domskermis vier avonden per week een uur ’s avonds na het eten. Met deze laatste verplichting zal ook zijn gewoonte een aanvang hebben genomen om op zomeravonden blokfluit te spelen op het Janskerkhof. De Utrechters waren trots op deze lusthof, de tweede groenvoorziening van de stad. Hier ging de burgerij op zomeravonden uit wandelen en konden jongelui op vrijersvoeten elkaar in het schemerduister ontmoeten.

Janskerkhof 1603

Janskerkhof 1603

De dichter Regnerus Opperveldt maakte melding van Van Eycks bespelingen in zijn Ultrajectina Tempe, ofte S. Jans Kerck-Hoffs versch wandel-groen (1640):

‘Maar wat schelter in mijn ooren,
Dat soo vrolick sich laat hooren?
’t Is de soete klocke klanck,
Eyckje singt zijn hellen sanck,

Eyckje comt ons Pleyn vereeren,
En de klockjes spreecken leeren,
Schaetert door de teere blaen
Datse we’er geluydtjes slaen

Daer begindt hy op zijn fluydtje;
Dat was’t! O! wat liever tuytje!
(Wech nu loome lompery!)
Of ick inden hemel sy?

O! vergoode Palmer-gaedtjes,
O! wat bovenmenschte maedtjes
Vloeyen uyt u konstich rondt
Van een rappen aessem-mondt.’

Sanderus herinnerde aan deze avondbespelingen in zijn rouwklacht. Het carillon van de Janskerk was met een gering aantal klokken uitgerust, de muzikale mogelijkheden waren beperkt. Het lijdt daarmee weinig twijfel dat het blokfluitspel voor Van Eyck een ideale uitlaatklep is geweest voor de virtuoze kanten van zijn muzikantschap.

Het Kapittel van St. Jan verhoogde in het voorjaar van 1649 Van Eycks beiaardierstractement met ƒ 20,- per jaar, ‘mits dat hij de wandelende luijden opt kerckhoff somwijlen savons mit het geluijt van sijn fluijtien vermaecke’. Er was een goede aanleiding om tot honorering over te gaan van een traditie die al jaren bestond. In datzelfde voorjaar had Jacob van Eyck met variaties op Psalm 150 en de woorden ‘Ik eyndige’ een punt gezet achter de publicatie van zijn blokfluitrepertoire. Der Fluyten Lust-hof was in twee delen en drie etappes gedrukt door Paulus Matthijsz, die zijn boekdrukkerij had in de Amsterdamse Stoofsteeg.

In 1644 was het eerste boekje verschenen, toen nog met de titel Euterpe oft Speel goddinne I. Het volgende deel uit 1646 heette Der Fluyten Lust-hof II. Drie jaar later bereikte de publicatie haar voltooiing met een uitgebreide, tot Der Fluyten Lust-hof I omgedoopte versie van Euterpe. Nieuwe drukken uit 1654 (tweede deel) en ca. 1656 (eerste deel) wijzen op een niet geringe populariteit. Het oeuvre omvat bijna 150 eenstemmige composities. Van Eyck droeg Der Fluyten Lusthof op aan Constantijn Huygens, die een verwant van hem was. 

Hoe virtuoos de kunst was die hij in Utrecht vertoonde, bewijst het repertoire. Los van enkele preludia en fantasia’s vormen variatiewerken het overgrote bestanddeel van Der Fluyten Lusthof.

Als thema’s koos Van Eyck de bekende melodieën van die tijd, waaronder Geneefse psalmen en buitenlandse airs. Dit repertoire speelden beiaardiers ook op de toren. Tot de bekendste stukken behoren tegenwoordig zijn variaties op ‘Doen Daphne’, Giulio Caccini’s ‘Amarilli mia bella’, John Dowlands ‘Lachrymae’ en het ‘Engels Nachtegaeltje’.

Jacob van Eyck Vellekoop Editie

De New Vellekoop Editie van der Fluyten Lusthof.
Kijk hier voor meer informatie.

17e eeuwse speeltafel carillon 1929

17e eeuwse speeltafel carillon 1929

klokken carillon 1930

Klokken carillon Domtoren, F.F. van der Werf, 1930

versteken speeltrommel carillon Domtoren Van der Werf

Versteken speeltrommel carillon Domtoren, F.F. Van der Werf

Verder lezen of luisteren?

Een introductie bij VAN EYCK: Der Fluyten Lust-Hof

Erik Bosgraaf met 65 werken uit Der Fluyten Lust Hof


stadsbeiaardier Malgosia Fiebig

Stadsbeiaardier Malgosia Fiebig

Malgosia Fiebig, stadsbeiaardier sinds 2011 verzorgt vele concerten. In 2021 gaf ze vanaf de Domtoren een geweldig concert met Spinvis ter ere van 700 jaar Domtoren.

Onder deze pagina het artikel van Thiemo Wind in Tijdschrift Oud-Utrecht 2007.

Fluitspeler door De Strakke Hand Utrecht Overvecht

Fluitspeler door De Strakke Hand, Utrecht Overvecht, 2021

Bijlage(n)
Thiemo Wind, Jacob van Eyck