Het plan Moreelse voor Utrechtse stadsuitbreiding
In de 17e eeuw werd een groot deel van het gebied ten westen van de Stadsbuitengracht aan de huidige Catharijnesingelkant ontwikkeld tot het tuinbouwgebied voor de stad Utrecht. Hier woonden de Utrechtse groenten- en fruitkwekers. Het was ontsloten door een stelsel van grachten, die de moesgrachten werden genoemd. Deze dienden om de waterstand van de landerijen te beheersen en om de aanvoer van groenten en fruit die in dit gebied werden gekweekt naar de stad mogelijk te maken. Let wel, wegen buiten de stadspoort waren vaak slecht begaanbaar en het meeste transport liep van oudsher over water.
In de tweede helft van de 17e eeuw kwam de Utrechtse burgemeester Hendrik Moreelse, zoon van kunstschilder Paulus Moreelse, in 1664 met een ambitieus plan om Utrecht buiten de Stadsbuitengracht sterk uit te breiden. Deze drie grachten die parallel aan de stadsbuitengracht liepen waren de Herengracht, de Bloemgracht en de Bleekersgracht. De grachten die hier haaks op stonden verbonden de stadsbuitengracht met deze grachten waarvan de Mariagracht de voornaamste was. Deze Mariagracht kwam op de stadsbuitengracht uit ter hoogte van het Mariaconvent en het Vredenburg en sloot aan op de Bleekersgracht. Een andere was de Geertegracht, die aansloot ter hoogte van het Geertebolwerk.
In navolging van Amsterdam, waar de ene na de andere grachtengordel werd gegraven om de snelle economische ontwikkeling van de stad te kunnen bijbenen, maar hetzelfde gebeurde ook in Haarlem en Groningen, werden in het plan van Moreelse, zoals dat werd gepresenteerd aan de Utrechtse Raad, dure grachtenpanden met tuin en stallen gebouwd langs de eerste twee grachten, de derde, de Bleekersgracht bleef voorbestemd voor de warmoezeniers . Winkels en bedrijven kwamen in dit plan niet voor. Het geld dat vrij zou komen met de verkoop van deze dure grachtenpanden moest dan worden gebruikt om aan de buitenkant de stad te beveiligen met nieuwe verdedigingswerken.
Plan Moreelse, 1664
Schets van de grachtenpanden met tuinen alsmede de beplanting met bomenrijen aan de grachten.
Helaas bleek het economisch tij op dat moment in Utrecht tegen te zitten en ook de invloedrijke eigenaars van panden langs de Oude en Nieuwe Gracht, zoals Voetius waren ertegen omdat ze vreesden dat hun huizen in waarde zouden dalen en het plan is dan ook nooit ten uitvoer gekomen. Het stelsel van moesgrachten bleef natuurlijk wel vanwege het agrarisch belang. Omdat de grachten aan weerszijden beplant waren met bomen langs de jaagpaden bleven deze grachten tot ver in de 18e eeuw populair bij de Utrechtse bevolking om te wandelen. Toen echter in 1866 de industriële ontwikkeling en de nieuw aangelegde spoorlijn dit nodig maakte werd de Herengracht gedempt en de Bloemgracht verbreed en hernoemd als de Kruisvaart. Aan het einde van de 19e eeuw werd vanaf de Vaartsche Rijn het Utrechtse deel van de nieuwe waterweg naar Amsterdam gegraven, het Merwedekanaal. In de decennia daaropvolgend verloor het gebied tussen Merwedekanaal en de spoorlijn langzaam zijn agrarische functie (deze verschoof met name naar het gebied bij de Koningweg) en werden er huizen gebouwd, de Dichterswijk.
Bouwplan voor de grachtenpanden met tuinen en stallen.
Mariagracht, verwarrenderwijs toen ook wel Kruisvaart geheten, met uitzicht op Dom, Buurkerk en Mariakerk.
Ook de Bleekersgracht, die naast de huidige Croeselaan liep, werd gedempt om ruimte te geven aan autoverkeer en openbaar vervoer. Vanwege de spoorlijn werden ook de dwarsgrachten zoals de Mariagracht gedempt. Het enige restant dat ervan overbleef was de “gracht” rondom de Generaal Knoop kazerne, maar zelfs die is inmiddels verdwenen toen enkele jaren terug de Knoop Kazerne werd omgebouwd tot Rijkskantorengebouw, waarbij de gracht werd volgestort en geplaveid. Van de Geertegracht is ook weinig meer over, alleen de ‘uitstulping ’in de Kruisvaart ter hoogte van de Hefbrug en de Jan Luykenstraat. Ook de gracht die ter hoogte van de Vondellaan de Kruisvaart met de Bleekersgracht verbond werd gedempt. Daar waar deze gracht op de Kruisvaart aansloot stond al vanaf de 17e eeuw een buitenplaats, Villa Raadwijk. Eind 19e eeuw werd door de toenmalige eigenaren, de familie van Rennes de machinefabriek Drakenburgh verplaatst vanaf de Oude Gracht naar een plek achter Villa Raadwijk. Uiteindelijk werd de villa van 1934 tot 1937 bewoond door Frits Coers, die er studenten op kamers had. Vanwege de noodzaak tot huizenbouw enerzijds en verbreding van de spoorlijn anderzijds werd de buitenplaats, wat al een groene enclave was geworden in een verder verstedelijkt gebied, in 1937 gesloopt. Het enige wat nog aan Villa Raadwijk herinnert is de naam van de straat en de bebouwing die er in een soort halve cirkel verder gaat van de Vondellaan in de Hendrik Tollensstraat.
Villa Raadwijk met op de voorgrond de moesgracht die parallel loopt aan de huidige Vondellaan.