Bij Gedicht De Dom

Nieuws

Stad in de storm. Ook de Dom valt straks om!

Het ‘Schrickelik Tempeest’, de storm van 1 augustus 1674, trok een spoor van vernieling door stad en land, dit jaar 350 jaar geleden. Het schip van de Domkerk stortte in. Het is één van de vele verhalen die voorkomen in een letterkundige wandeling door Utrecht. Gedichten geven een fraaie blik op ons Utrecht, en soms heel afschrikwekkend. Leo Vroman waarschuwde: Ook de Dom valt straks om! Lees maar eens mee.

Een fragment uit een tekst van Ton van Schaik, die veel schrijft voor Tijdschrift Oud-Utrecht. Hij is de auteur van het boekje ‘Zoenen in het Hanengeschrei’, een letterkundige wandeling die in 2004 verscheen.

Waar begin je?
Elke wandeling door Utrecht, ook een letterkundige, hoort te beginnen rond de Dom want dat is voor zover we weten de oudste bewoonde plek van de stad. Utrecht is een stad van eeuwen, stadsdichter Ingmar Heytze (1970) wijst daar in zijn gedicht Utrecht voor beginners speels maar indringend op:

Kijk niet op een jaar of wat
Voor goed begrip van deze stad.
Wie op zoek wil naar het hart
kan graven tot hij is verdwenen
in een gat van twintig eeuwen.

Hier is in ieder geval het schrijven en lezen begonnen. Daarom gaan we eerst naar de gedurende het gehele jaar geopende

Domkerk

Bij gedicht De Dom

Een van de middeleeuwse Utrechtse bisschoppen was zelfs een dichter, iets wat te weinig bekend is. De prelaat in kwestie heette Radboud, er is nog een kwartier in het winkelcentrum Hoog Catharijne naar hem genoemd. Hij was in functie van 899/900 tot 917 en schreef onder meer een vers over de zwaluw. Hij voert die zwaluw sprekend op en laat hem een les leren: hij, de zwaluw, moet het van zijn instinct hebben, de mens beschikt over de rede. ‘Zoals je mij door die gave overtreft, zo moet je mij ook overtreffen door te luisteren naar wat de Schepper van je wil.’ De ‘zwaluw van Utrecht’ is wel de enige dichter geweest onder de Utrechtse bisschoppen, en hij deed het ook nog in het Latijn (en in Deventer, want hij was slechts nu en dan in Utrecht).
Er zijn wel dichtende dompredikanten geweest, Jodocus van Lodenstein in de zeventiende, en Nicolaas Beets in de negentiende eeuw. Beets werd in Utrecht stokoud. ‘Hij preekt ons allemaal dood’ klaagde zijn collega J.J. van Oosterzee, zelf ook een geduchte kanseltijger en bekend als ‘het redevoerend nijlpaard’.
Net als de gedichten van Radboud waren ook de laatmiddeleeuwse kerkelijke spelen die in de Domkerk werden opgevoerd in het Latijn geschreven. Maar het Utrechtse publiek, dat voor het overgrote deel niet kon lezen, kwam er massaal op af. Iedereen wist wat er in het ‘Spel van Herodes’ werd uitgebeeld, temeer omdat er een grote ster door de gewelven van de kerk werd getrokken, die de drie wijzen uit het oosten naar het kind in Bethlehem moesten gidsen.
In 1996 heeft de Domkerk zelfs deuren gekregen met een confronterende bijbeltekst in vele talen, het magnum opus van Theo van de Vathorst (1934-2022). Die tekst bevat de ultieme beoordeling van de mens op het punt van de naastenliefde:

‘Ik was hongerig, en jij hebt me te eten gegeven, naakt en jij hebt me gekleed’ enz. (Mattheus 25)

Deuren Domkerk door Theo Vathorst

Deuren van de Domkerk door Theo van de Vathorst

Deuren Domkerk door Theo van de Vathorst

Deuren van de Domkerk door Theo van de Vathorst

Sint Maarten boven de deuren van de Domkerk

Sint Maarten boven de deuren van de Domkerk

Letters in brons kun je moeilijk corrigeren, daarom is het niet meer recht te breien dat er in de Latijnse versie, die van de Vulgaat, twee fouten staan: ‘Esurive’ in plaats van ‘Esurivi’, en ‘visitatis’ waar ‘visitastis’ hoort te staan. Het zal weinig mensen opvallen, want de fouten zitten ergens rechts beneden, en wie leest er Latijn? Het Japans en Fries op de deuren kun je helemaal niet controleren.

De vorst der humanisten, Erasmus van Rotterdam, is als jongen rond 1480 een tijdje koorknaap geweest aan de Domkerk, en hij is er in 1492 priester gewijd door bisschop David van Bourgondië, bastaardzoon van hertog Filips de Goede. Zou Erasmus aan deze kunstlievende prelaat hebben gedacht toen hij in zijn Lof der Zotheid (par. 57) schreef over bisschoppen die een lekker leventje leiden en het werk aan huurlingen overlaten?
In de negentiende eeuw schreef Jozef Alberdingk Thijm zijn romantische novelle De organist van de Dom (1849) over de blinde speelman Jannes en zijn liefde voor de schoonheid. Het verhaal speelt in de vijftiende eeuw en herinnerde de protestantse Utrechters eraan dat de kerk een katholiek verleden had.

De Dom

Er is een licht dat straalt alleen
in Utrecht om de Domkerk heen
De duiven fladd’ren rond de bogen
En vliegen net als zij al eeuwen vlogen

Maar is de lucht zo blauw wel als voorheen
Schuilt er meer mos dan vroeger in gesteen
te, in tijd en in zondagse gebeden?
Maakt welvaart blij of ontevreden?

Heet thans de Dom een domme kerk,
een leeg gebouw, een stilgevallen werk
waar nog maar weinig wordt gebeden
voor Utrecht en het onvolkomen heden?

Nee! De bisschopsstad braveert ons land
met Dom als vinger van Gods rechterhand
die rust tussen beton en asfaltwegen,
soms zonlicht schenkt maar meestal regen.

Wouter Kotte, uit: Hervormd Utrecht van 13 augustus 1976

In de Domkerk, oorspronkelijk katholiek, later calvinistisch en Nederlands-hervormd, en sinds 2004 protestants, deel uitmakend van de Protestantse Gemeente van Utrecht wordt het Liedboek van de kerken gebruikt. Daarin staan meer dan zeventig teksten van Guillaume van der Graft, de dichtersnaam van dr. Willem Barnard (1920), een stadgenoot, hoewel hij in Rotterdam geboren is.

We gaan onder de bronzen deuren weer naar buiten en voelen ons klein onder de

Domtoren

Domtoren met fietser Ramon Mosterd

Domtoren met fietser, Ramon Mosterd

Hoe vaak de Domtoren al door Utrechtse en niet-Utrechtse dichters is bezongen, valt niet te schatten. En wat die toren zich in ruim zes eeuwen heeft moeten laten welgevallen, is niet meer op te sommen. Het begon al, toen hij nog niet eens helemaal af was, met de boetepreek van Geert Groote tegen de Utrechtse toren, waarin hij betoogde dat het geld voor die monsterachtige onderneming was vrijgemaakt, beter aan de armen gegeven had kunnen worden. De heren Terlingen en Engelbregt hebben in de drie-geleding van de toren het symbool gezien voor de Drie-eenheid: Vader, Zoon en Heilige Geest, van beneden naar boven. Verder is de Domtoren voor van alles gebruikt: als vingerwijzing naar Omhoog, als motief van Utrechts chauvinisme in het pseudo-volkslied Als ik boven op de Dom sta, als stedelijk herkenningsteken (‘de Domstad’), als munt in het jubileumjaar 2004 (het dommetje), als lekkernij van de banketbakker (de ‘domtorentjes’ van banketbakker Blom), en als fallussymbool bij de seksshop ernaast.
Een professor in de negentiende eeuw die het in Utrecht maar een saaie boel vond, meende dat er een slaapmuts op de Domtoren stond.
Leo Vroman heeft in een gedicht ooit op de toekomstige vergetelheid van elke schrijver gewezen door de vergankelijkheid van de Domtoren erbij te halen:

Schrijft iemand voor de eeuwigheid?
Kom kom,
Een kwestie van tijd:
ook de Dom
valt straks om.

Wim T. Schippers heeft ooit voorgesteld om vlak naast de Domtoren een gat te graven waar de toren, omgekeerd, precies in zou passen. Een Domtoren in het negatief ‘als het ware’, een idee dat alleen maar bij Wim T. kon opkomen.
In 1982 verscheen een bundeltje Torenomgang met proza, poëzie en tekeningen van de Dom. Sindsdien hebben de auteurs niet stilgezeten, want de toren, hoezeer ook tussen andere torens verzeild geraakt, blijft inspireren tot dichterlijke ontboezemingen. Heel direct, in plat Utrechts, geeft Letty Kosterman (vroeger bekend van het zondagse radioprogramma Vroege Vogels) van haar fascinatie voor de Dom blijk:

Neem nou effe de Domtoren
Die stamp nog uit dertienéén
Eerst het-ie nog vastgezeten
Na die storm staat ie alleen
.

Hij is honderdtwaalf meter
Nou is dat op zich niet erg
Maar ’t is wel een enorme joekel
Je voelt je eigen net een dwerg.

Vliegende schotel op De Inktpot

De Inktpot

Om het nieuwe millennium te vieren werd Panorama 2000 georganiseerd, waarbij de Domtoren als uitkijkpost fungeerde voor een aantal kunstwerken, die her en der in de stad op de daken waren neergezet. De vliegende schotel op Hoofdgebouw III van de Nederlandse Spoorwegen, de zogeheten Inktpot, bijvoorbeeld. Daar is de Domtoren dus als podium gedacht.
Wie een bestandsopname van het literaire leven zoekt, kan niet beter doen dan zich de bundel aanschaffen die in de zomer van 2004 ter ere van 750 jaar gotische Dom is verschenen: Als ik die Dom niet had, samengesteld door Ed van Eeden (1957). Die zit blijkbaar als een spin in het web, want hij kreeg zo’n vijtig levende Utrechtse dichters en schrijvers bij elkaar om hun hart over Utrechts toren te luchten.
Liever dan nog meer gedichten over de Domtoren aan te halen, wijs ik naar twee versjes op die toren zelf. Het zijn niet meer dan dateringen op rijm, maar ze zijn al heel oud. Ze zijn te vinden aan de westkant van de toren, zijde Servetstraat dus, links van de onderdoorgang en boven elkaar:

doen men schreef MCCCXX en een
leijt men van mij den eerste steen
daer na MCCC en twe en tachtich
was ik volmaect so men siet waerachti (ch)

Op de onderste steen staat een Latijns versje:

MC ter X bis semel
festo paulique Johanis
Turris adaptur qua
Traiectu (m) d(eco) ratur

Ook in het tweede kwatrijn wordt de eerste steenlegging van 1321 gememoreerd, op het feest van de Romeinse martelaren Johannes en Paulus (4de eeuw), dat werd gevierd op 26 juni. We gaan weer onder de Dom door, terug naar het 

Domplein

Academiegebouw en standbeeld Jan van Nassau

Academiegebouw en standbeeld Jan van Nassau

Gelegen tussen de toren en wat er rest van de kerk na de storm van 1 augustus 1674, is het eigenlijk geen plein, maar de open gehouden plek van het verwoeste kerkschip, een gat waar verkeer doorheen kan. Ter gelegenheid van het 750-jarig jubileum van de eerste steenlegging van de gotische dom werd in de zomer van 2004 het schip met steigerbuizen gereconstrueerd, wat vooral van bovenaf mooie plaatjes opleverde.
Rondom is er de laatste jaren een opgewekt café- en terrasleven gekomen, maar ’s avonds is het op het Domplein altijd winderig. De melancholieke Arie Niemeijer (1947) schrijft erover in zijn bundel Leed in de provincie:

Wat is het hier toch soms verrekte koud
wanneer de regen en een onbestemd
soort wervelwind tegen elkander botsen;
tochtig ravijn tussen twee kale rotsen

Wie het hier al sinds 1883 uithoudt is de bronzen Jan van Nassau, een standbeeld zoals men in de vaderlandslievende negentiende eeuw vond dat een standbeeld moest zijn. Deze oudere broer van Willem van Oranje was een van de voornaamste architecten van de Unie van Utrecht van 1579 en een echte houwdegen. A. Alberts, behalve literator ook historicus, noemt hem ‘de vervelendste van zijn hele uitgebreide familie’. Vroeger stond er een hekje omheen en brachten de schoolkinderen er op Koninginnedag hun verplichte spontane aubade.

Vrijheidsbeeld op Domplein

Vrijheidsbeeld op het Domplein

Veel meer in de aandacht staat het hoge bevrijdingsmonument van Corine Franzen-Heslenfeld uit 1949. Elk jaar worden daar op 4 mei de twee minuten stilte in acht genomen. Op de sokkel staat een kwatrijn van Jan Engelman:

Gedenk uw doden die den goeden strijd
gestreden hebben in gerechtigheid.
Draag voort hun vlam, zij zijn gebleven,
maar in dien gloed wordt nieuw ons leven.

Martinus Nijhoff vond het vers te moeilijk voor ‘Jan Pet, die op alle zon- en feestdagen langs dit monument zal slenteren’ en vroeg de dichter vooral dat ‘gebleven’ te schrappen, dat ouderwets was en dat niemand zou snappen. Engelman is er niet op ingegaan.
In de zuidhoek staat het Universiteitsgebouw, waarvan, na jaren van geruzie over het ontwerp, de eerste steen werd gelegd op 10 juni 1892. Dat gebeurde door de jonge koningin Wilhelmina, nadat eerst een groot orkest en een groot koor onder leiding van Richard Hol een feestcantate ten gehore hadden gebracht op tekst van Nicolaas Beets. Dit werkstuk werd door de uitvoerende musici de ‘Rijst-en Gortcantate’ gedoopt, ten eerste vanwege de retorische aansporing aan het gebouw in kwestie:

Rijs spoedig, rijs voorspoedig op,
Geleerdheids nieuwe tempel!

Waarna Hare Majesteit als volgt op rijm werd uitgenodigd tot de officiële handeling over te gaan:

Gord, Koningin het schootsvel aan,
Laat u den troffel geven:
Gij hebt dat werk al meer gedaan
In uw kortstondig leven.

Runensteen op Domplein

Runensteen op Domplein

Even naar links, nog meer achteraf, ligt de kopie van de runensteen die de Deense koning Harald in 980 liet maken ter herinnering aan zijn vader en moeder. Vrienden deden het in 1936 cadeau aan de jubilerende universiteit. De dichteres Hester Knibbe, die er vaak voorbijreed, vond het een ontroerende brok steen. Als kind vroeg ze zich af wat je moet met die rots

met de naam van een koning; men kijkt
even, ontcijfert hem hooguit een beetje of
legt een hand ertegen

Wie het poortje naast de runensteen doorgaat, komt in de

Pandhof

Ook wel de kloostergang of claustrum genoemd. Die besloten tuin, bijna helemaal een twintigste-eeuwse reconstructie, ademt met zijn neogotieke bogen en zijn fontein een haast middeleeuwse sfeer, en heel wat dichters hebben deze sfeer bezongen.
Middenin, op de fontein in de pandhof, zit een figuur die heel dikwijls, tot in deftige naslagwerken toe, als een ‘lezende monnik’ is omschreven. In werkelijkheid is hij een schrijvende kanunnik, en wel de scherpzinnige rechtsgeleerde Hugo Wstinc (14e eeuw) die het Rechtsboek van de Dom heeft geschreven. Het beeld-men zegt: het meest gefotografeerde beeld van de stad- is in 1916 vervaardigd door Jan-Eloy en Leo Brom. Wstinc is als kanunnik te herkennen aan zijn schoudermanteltje. In zijn rechterhand houdt hij een schrijfstift en in zijn linkerhand een inktkoker.

Fontein in de Pandhof door edelsmederij Brom met schrijvende kanunnik Hugo Wstinc

Fontein in de Pandhof door edelsmederij Brom met schrijvende kanunnik Hugo Wstinc

In de hoek van de pandhof staat het beeld van de bouwmeester Jan van den Doem, omhoog kijkend, met passer en schietlood. Aan zijn voeten een bever, de bouwer onder de dieren en op zijn schouder de gevleugelde genius die hem inspireert. Over die bouwmeesters die hij hier vertegenwoordigt zijn heel wat, soms romantische, verhalen in omloop. Zoals dat over Jans leermeester Thomas, afkomstig uit Henegouwen, die zijn grote liefde verspeelde vanwege het werk aan de Dom. Die geliefde zou zich als oude vrouw in de Pandhof aan een touw  hebben verhangen. Het stenen touw zou daaraan nog herinneren. Een andere overlevering wil dat Bisschop David van Bourgondië bij een inspectie kritiek uitte op het niet aansluiten van twee boogversieringen. De beeldhouwer antwoordde korzelig dat hij dat wel met een touw zou oplossen. Toen dat touw er nog zat bij een volgend bezoek, wilde de bisschop dat het weggehaald zou worden. ‘Dat touw, heer bisschop, zal het langer uithouden dan u en ik samen’ moet de kunstenaar hebben geantwoord. Pas toen zag bisschop David dat het van steen was. Zulke sagen en legenden zijn er over Utrecht heel wat in omloop. De samensteller van het Utrechts Sagenboek, J.R.W. Sinninghe, kwam tot de conclusie dat Utrecht na Maastricht de meest sagenrijke stad van Nederland is.
Een andere, veel oudere legende is als een soort stripverhaal uitgebeeld in de wimbergen boven de vensters. Het is het leven van Martinus (Sint Maarten), bisschop van Tours en patroon van de Utrechtse Dom, in de vierde eeuw geschreven door zijn tijdgenoot Sulpicius Severus. De volgorde gaat van west naar oost of van links naar rechts. Op de tweede in de reeks is de manteldeling te zien: in een ijskoude winter deelt Martinus zijn soldatenmantel met een naakte bedelaar bij de stadspoort van Amiens. De schrijver over wat er daarna gebeurde:
‘De volgende nacht, toen hij in diepe slaap was, zag hij Christus, bekleed met het stuk mantel waarin hij de arme had gehuld. Hij kreeg het bevel de Heer aandachtig aan te zien en het kleed dat hij had gegeven als het zijne te herkennen.’
Het is het bijbelse motief ‘Ik was naakt en jij hebt me gekleed’, waarvan de tekst op de bronzen Domdeuren is aangebracht, bekroond met een monumentale eigentijdse manteldeling (zonder paard) van de Utrechtse kunstenaar Theo van de Vathorst (1934-2022).

Verlaat de Pandhof aan de oostkant en u bent op een van de mooiste plekken in de stad.

Achter den Dom

Achter de Dom

Aan de overkant links, op nr. 8, is een gedenksteen aangebracht voor het talenwonder Anna Maria van Schurman (1607-1678), van wie Constantijn Huygens heeft gezegd dat je overal wel een vrouw kunt vinden die boven haar zusters ergens in uitmunt, maar dat zij op elk gebied ook alle mannen de baas was. Ze woonde op dit adres in haar Utrechtse jaren. In 1636 schreef zij de feestzang voor de opening van de universiteit. Als enige vrouw mocht zij colleges volgen, maar wel in een afgeschoten loge. Ze werd uitgenodigd om lid te worden van de Muiderkring, maar bedankte voor de eer: ‘Op het ijdele gezelschap van andere juffertjes en hunne optooiselen ben ik niet gesteld.’ Dat konden Tesselschade en Anna Roemer Visscher in hun zak steken. Anna Maria werd ‘de tiende Muze’ genoemd en vader Cats droeg zijn Trou-ring op

Aen ’t wonderstuck van onsen tijt,
Dat ghij, o ionchvrou Schuermans sijt.

Zelf vond ze dat ze door ongetrouwd te blijven het beste deel had gekozen. Zo heet ook haar hoofdwerk Eucleria of uitverkiezing van het beste deel. Deze geniale vrouw eindigde haar leven in de bizarre religieuze sekte van de Labadisten, waardoor ze geheel voor het geleerdenverkeer verloren ging. Ver weg van de Domstad dacht ze eerder al weemoedig terug aan de vrienden die ze er had achtergelaten:

O Utreght, lieve stad, hoe zou ik u vergeten,
Al moesten ver van u mijn dagen zijn gesleten?

Anna Maria Schurman in kleur

Zelfportret Anna Maria van Schurman

De instorting van het schip van de Dom

De instorting van het schip van de Dom, Th.Haakma Wagenaar, 1974

Het schip van de Domkerk terug van weggewaaid in 2004

Het schip van de Domkerk terug van weggewaaid in 2004

Deze letterkundige wandeling is te vervolgen in het boekje Zoenen in het Hanengeschrei. Ton H.M. van Schaik is de auteur van dit boekje ‘Zoenen in het Hanengeschrei’, een letterkundige wandeling uit 2004. De bedoeling was om hier en daar een lezer aan het wandelen en een wandelaar aan het lezen te krijgen. Het boekje van 127 pagina’s verscheen bij Stichting De Plantage en is te vinden bij tweedehands boekwinkels en bij de bibliotheek. Het boekje blijft actueel, er is aandacht voor het ‘Schrickelik Tempeest’ van 1674 de storm die dit jaar 350 geleden plaatsvond, waarbij het schip van de Domkerk ineen zeeg.

Zoenen in het hanengeschrei