Nieuws

Utrechtse Sleuteldragers in rampjaar 1672

In het Jaarboekje Oud-Utrecht (1944, p.109-121) verscheen onderstaand artikel van G.A. Evers over de Utrechtse sleuteldragers in het rampjaar 1672. Het gaat over de sleutels van de stad die het onverdedigde Utrecht in 1672 moest overhandigen aan de Fransen, maar ook de pamflettenstrijd na het vertrek van de Fransen. De titel ‘Utrechtse sleuteldragers’ bleek ‘framing’ van de Hollanders. In Utrecht waren ze daarmee niet akkoord. Ze gaven lik op stuk met pamfletten: ‘Utrechtsche peperkoek op het smadig grollen der malle Hollanders, omtrent het gedroomde sleuteldragen van die van Utrecht’.

In de voorzomer van 1672 drong het Franse leger snel naar de Nederlandse grens op, en de 12e juni ging het, nadat veerman Jan Petersz een doorwaadbare plek had aangewezen, over de Rijn bij Tolhuis onder Lobith. Spoedig vielen steden en versterkingen in Franse handen en werd Utrecht van verschillende kanten bedreigd. Het Staatse leger, waarover de prins van Oranje, onder toezicht van gedeputeerden te velde, als kapitein-generaal het bevel voerde, hield de IJssellinie tussen Arnhem en Zutphen bezet, maar trok in de nacht van 12 juni op Utrecht terug, om Utrecht en Holland of tenminste het gewest Holland te dekken. Bij zijn komst verklaarde de prins de stad te kunnen verdedigen, wanneer de voorsteden werden afgebrand, om te voorkomen dat de aanvallende vijand daar beschutting zou vinden. Het stadsbestuur aarzelde om tot deze maatregel te besluiten, maar nadat het had berust in de opname van militie ter versterking van de stedelijke schutterij werd de 16e juni de verdediging van de stad door de prins en de gedeputeerden te velde toegezegd. De cavalerie van 5000 man zou langs de Vaartse Rijn, en de infanterie achter op te werpen verdedigingswerken rond de stad gelegerd worden. Nog in de bijeenkomst waarin dit besluit gevallen was, werd het bevel van de Staten-Generaal ontvangen om het leger naar Holland te zenden en niet dan in uiterste noodzaak in garnizoenen vast te leggen. Twee dagen later verliet het Staatse leger Utrecht en bleef de stad vrijwel hulpeloos achter omdat ze een groot deel van haar weerbare mannen, zeven compagnieën van elk honderd man, evenals veel oorlogsbenodigdheden aan het leger had afgestaan, en de munitie die in de kruitmolens opgeslagen had gelegen, in grote hoeveelheden naar andere plaatsen had gestuurd.

Sbastien Leclerc inname door Fransen via de Catharijnepoort HUA

Sebastien Leclerc inname door Fransen via de Catharijnepoort, HUA

De burgerij was verdeeld en begon onder invloed van de gebeurtenissen onrustig te worden. Zij die de gelegenheid hadden en het konden betalen, pakten hun voornaamste bezittingen bij elkaar en vertrokken om in Holland betere tijden af te wachten. Het volk trachtte het vertrek van schuiten en wagens te verhinderen, maakte zich meester van de sleutels van de stadspoorten om die gesloten te houden. Onder deze redeloze, radeloze en reddeloze omstandigheden achtten de regeringen van gewest en stad het geraden om met de vijand in onderhandeling te treden. Op dezelfde dag dat de Staatse leger Utrecht had verlaten werden twee boden-trompetters, de een over Zeist, de ander over Wijk, uitgezonden om de verblijfplaats van de Franse koning te zoeken, en daar een paspoort of vrijgeleide te vragen voor te sturen onderhandelaars. De eerste keerde onverrichterzake terug, de ander vond de koning in Huis te Keppel bij Doetinchem. Hij kreeg daar een paspoort en een geleide (een kapitein met twintig lijfgardes) om de onderhandelaars van Utrecht te halen en keerde de 20e juni in de stad terug. Drie vertegenwoordigers uit de provinciale staten reisden de volgende dag af en kwamen de 24e terug met de mededeling dat Lodewijk XIV niet genegen was de gevraagde sauvegarde te verlenen en onvoorwaardelijke overgave eiste.

Prise d Utrecht 1672 Musee de Versailles

Prise d' Utrecht 1672 Musee de Versailles.

Ondertussen was te Utrecht een en ander voorgevallen waardoor de stad eigenlijk al onder Franse heerschappij was gekomen. Oprukkende van Amersfoort en op weg naar Holland was de markies De Rochefort daags tevoren, in de vroege morgen van de 23e juni, vrij onverwacht met 2500 ruiters voor de Wittevrouwenpoort verschenen en had door zijn adjudant de overste Stourf doortocht laten eisen.

Onmiddellijk werd de vroedschap ‘op den eed geconvoceerd’ en werden in deze bijeenkomst achter gesloten deuren de oud-burgemeester Nicolaas Hamel en de oud-schepen dr. Lambert Velthuysen aangewezen om de krijgsoverste te begroeten en hem te verzoeken de goedheid te hebben met zijn leger niet door, maar om de stad te trekken. Aan dit verzoek verklaarde De Rochefort te zullen voldoen, indien 100 musketiers werden binnengelaten, om de bewaking van de poorten van de burgerwacht over te nemen. De vroedschapsvertegenwoordigers hebben deze eis zonder nader overleg ingewilligd, op hun terugweg de wachten van de Wittevrouwenpoort, Janskerkhof en het stadhuis naar huis gestuurd en het afleggen van hun wapens bevolen. Dit eigenmachtig handelen ‘wiert bij de borgerye niet zonder rechtveerdig murmureeren achtervolgt, want de vendels van d’een of d’ander opgerolt ter sluyk wierden naar huys gebracht, ook het geweer van degene die naer huys waren gegaen, ter nouwernoot wierde gesalveert’. En bij de terugkeer van de afgevaardigden op het stadhuis vielen harde woorden over hun vrijmoedigheid die door velen als verraad werd aangevoeld. Het ging volgens een deel van de vroedschapsleden niet aan Franse bezetting te aanvaarden, nu de officiële onderhandelaars onderweg en de bedoelingen van de koning zelf dus nog niet bekend waren. Sommigen schijnen deze aanvaarding als een volledige capitulatie te hebben beschouwd, zodat mildere voorwaarden van de koning, waarop zij hoopten en blijkbaar rekenden, bij voorbaat uitgeschakeld werden.

Gezicht op de Stadhuisbrug te Utrecht met de huizen De Gulden Arend Klein en Groot Lichtenberg en Hasenberg en rechtsachter de huizen aan de Vismarkt en de Domtoren en kerk

Gezicht op de Stadhuisbrug te Utrecht met de huizen De Gulden Arend Klein en Groot Lichtenberg en Hasenberg en rechtsachter de huizen aan de Vismarkt en de Domtoren en kerk.

De vroede mannen waren nog in heftige woordenwisseling bijeen, toen de bode de raadzaal binnenkwam, ‘seggende dat Rochefort met eenige ruyterije voor het stadthuis was, dat grote ontsteltenisse onder de heren gaf’. Op de heenweg had Rochefort al gezegd dat hij ‘ey noch hoen quaet soude doen’ en in de raadzaal, terwijl hij de gevraagde verversingen (‘eenige schotelen aerbesien met broot, rynsche wijn, zuyker ende bronwater) nuttigde, en ‘vele heren verslagen siende’, zelfs verklaard: ‘messieurs de la ville, ne mestez vous pas en peine, le roy conservera cette province comme la prunelle de son oeil’. Tijdens de spoedig gevolgde volledige bezetting van de stad, zeventien maanden lang, heeft de burgerij de waarde van dit krijgmanswoord ervaren.

Uit het verslag van één van de vroedschapsleden blijkt dat de sleutels van alle vier de stadspoorten werden overgegeven en dat dr. Velthuysen ze al had laten halen vóórdat ze door De Rochefort waren gevraagd. Volgens dat verslag is het in de raadzaal ook wel wat anders toegegaan dan de notulen aangeven, die waren veertien dagen later zonder rondvraag en algemene goedkeuring vastgesteld.

De markies de Rochefort krijgt de stad Utrecht overgedragen op het stadhuis in juni 1672

De markies de Rochefort krijgt de stad Utrecht overgedragen op het stadhuis in juni 1672.

Den Dom gegeeselt van den Aveelen 1672

Den Dom gegeeselt van den Aveelen 1672.

Gezicht in het dorp Vreeswijk na de plundering en brandstichting door de Fransen in 1672 uit t Ontroerde Nederlandt HUA

Gezicht in het dorp Vreeswijk na de plundering en brandstichting door de Fransen in 1672 uit 't Ontroerde Nederlandt, HUA

Franse wreedheden in Bodegraven en Zwammerdam 1672 Romeyn de Hooghe 1673

Franse wreedheden in Bodegraven en Zwammerdam 1672 Romeyn de Hooghe 1673.

Pamflettenstrijd Utrecht- Holland

De Hollanders hebben het de Utrechters zeer kwalijk genomen dat zij de stad zonder slag of stoot hebben overgegeven, ja zelfs contact met de vijand hebben gezocht vóórdat ze rechtstreeks waren aangevallen. Ze vonden dat de Utrechters waren uitgetrokken om een voetval voor koning Lodewijk XIV te doen en hem de sleutels van de stad aan te bieden, en ze hebben die mening ook later, toen ze beter konden weten, volgehouden. Holland, dat door de val van Utrecht een bolwerk verloor en daardoor grote kans heeft gelopen ook door het Franse leger bezet te worden en door laksheid en zorgeloosheid evenmin tot voldoende verdediging in staat was, is lange tijd op onwaardige wijze tegen Utrecht opgetreden. In hun angsttoestand hebben de Hollanders zich een verkeerde voorstelling van het verloop van gebeurtenissen in Utrecht gevormd. En, het moet gezegd, de gang van zaken heeft daarvoor wel enige aanleiding gegeven.

anoniem prentje HUA

Honend werd van de Utrechtse sleuteldragers gesproken en nog in 1674 verschenen geschriften waarin de sleutelaanbieding zelf in beeld werd gebracht. In zijn ‘Journael’ nam Jan Claesz. Ten Hoorn een kopergravure zonder bijschrift op, waarop Hamel en Velthuysen geknield voor De Rochefort voorgesteld worden, terwijl ze hem vóór de stadspoort de sleutels aanbieden. T. van Domselaer bracht in ‘Het ontroerde Nederlandt’ een gravure met het opschrift ‘d’Heeren van Utrecht presenteren des stads sleutels anden koning van Vrankrijk, waarop den koning persoonlijk binnen Utrecht intreckt, den 5 july, anno 1672’. 

In het late najaar van 1673 verscheen in Utrecht een ‘Toegift aen de pasquilsche sleutel-print’. Het was een verweerdicht waaruit blijkt dat de zogenaamde sleuteldragers de tegenpartij verweten het land verkocht te hebben vóór nog de sleutels aangeboden te hebben:

’t Is waer: die ’t koopen, en ’t verkoopen zijn gewoon,
Die hebben ons geperst de sleutels voor den throon
Te offren van L O U I S; maer nu woud- ik wel weten,
Wie meer zijn in de schuld, wie trouwloos zijn te heeten?
Die ons verkogten voor Louisen aen-getelt:
Of die ’t verkogten weer in koopen voor haer geld.
Magh ik het zeggen vriend, ’t is beter weer te koopen,
Als ’t goedsijn bond-genoot met vuyle winst t’ontstroopen.

In een gelijktijdig verschenen pamflet werden de verkopers en de stoel-geeselaars van Utrecht in één adem genoemd. Het ware de rooms-katholieken die de komst van de Fransen met vreugde hadden afgewacht en ze op eigenaardige wijze hadden geholpen de Domkerk te ontruimen en voor de roomse eredienst in te richten. De calvinisten konden het niet vergeven dat de kerk toen ‘gereinigd’ en de preekstoel ‘gegeeseld’ was voordat deze werd verwijderd. Dit pamflet, een hekeldicht, was zeer waarschijnlijk door de calvinistische drukker-boekverkoper Willem Clerck op de Neude in Kintjenshaven geschreven en verspreid. Uit zijn werkplaats zijn alle verweerschriften uit die dagen afkomstig.

Utrechtse Peper Koek
Utrechtsche peperkoek op het smadig grollen der malle Hollanders
Het hoogtepunt van de pamflettenstrijd viel in het voorjaar van 1674, toen over het weer toelaten van Utrecht tot de Unie zou worden beslist. Nog op de dag van het vertrek van de Fransen, op 23 november 1673, was de stad door Staatse troepen bezet. Het bestuur dat door het overhaast inlaten van de vijand haar plicht niet vervuld had, was afgezet. Vooral na het verschijnen van de ‘Deductie van de de Staaten vanden lande van Utrecht’ waarin de Utrechtse houding als onvermijdelijk gevolg van de voorafgegane gebeurtenissen werd verklaard, kwamen de Hollandse tongen los in schotschriften. Onmiddellijk kwam Clerck toen met zijn ‘Utrechtsche peper-koek op het smadig grollen der malle Hollanders’ voor de dag:

Wat raast en grolt het grauw op straat, in schuit, op wagen,
’t Gansch dertel Holland deur van Utrechts sleutel dragen?
Door wie, hoe en wanneer is t’Utrecht zulx geschiet?
Zeg op die ’t zeggen kan, of weet het niemand niet?
Die ’t zeit die liegt’ er aan, want Utrecht heeft haar sleutels
Ten lesten toe bewaart, tot dat, met veel gepreutels,
Den trotsen Rochefort die eischte met geweldt,
Toen hebben de portiers ze hem ter handt gestelt.
Derhalven kay-ziek volk, houw in uw schamper grauwen,
En stop je mond vol koek, of met wat a’ers te kauwen;
En onder ’t zoet gekauw gaat en bedenk hoe dat
de sleutels lagen re’e, bij u, in yder stad,
Om aan de lely-vorst die willig t’overgeven,
Indien hij niet tot Zeist en t’Utrecht was gebleven.
Dat Utrecht de’e door dwang, had Holland wis deaan,
Goedwillig, waar Louis maar dat’lyck voort gegaan.
Wat dunkt u van die koek, koek-eters, ‘k vréze zéper,
Dat gij daar min sucaat in vinden zult als péper;
Want ’t is geen zoetekauw nog liffelarij,
maar Utrechts vast gebak vol Stichtse spécerij.

Johannes Rammazeyn, gelegenheidsdichter en -drukker in de Wagenstraat te ’s-Gravenhage, drukte dit vers direct na de verschijning na, met een berijmd antwoord aan de keerzijde:

Wat wilt ghij Stichtsche Quack, ons nu in handen steken,
’t is Utrecht peper-koeck: een koeck van laffe deegh,
Die als een geyle vrou, Louis in d’armen seegh.
Ghij smaelt op ’t Hollands grauw, en derft bu als beklagen,
Om dat het u bespot, met dit uw sleutel draghen,
Sulkx is bij u gedaen, en wast tot Utrecht niet,
Soo is ’t te Doesburg, keynt, of daeromtrent geschiet.
Daar liept ghij doen Louis door afgesanten soecken,
Soo dat hij lacchen most, om u, ghij schijte-broecken.

De Hollanders hadden niet klaar gestaan, om zich over te geven, maar waren gereed en in staat geweest om de Franse aanval te keren:

Dat heeft Louis, en ghij, ten rechte wel vernomen,
Want siet d’Hollantsche kaes, was sterker als u koeck,
Die keerden hem daar uyt, maer ghij bescheet uw broeck.
 

Clerck was snel met een antwoord, een koeldrank voor de Hollandse brandewijndrinker, waarin hij zijn Haagse collega nu Jan Rammelbrein noemde en waaraan Rammazeyn onmiddellijk Hollandse mosterd toevoegde. Die mosterd is minder sterk aangezet dan zijn brandewijn en het vers geeft niet anders dan een herhaling van de oude beweringen.

Koeldrank

Nadat in april 1674 Utrecht met Gelderland en Overijssel weer in de Unie waren opgenomen en Utrecht haar oude rang had behouden, luwde de strijd. De Hollandse gemoederen schijnen door de toen door de prins van Oranje, op last van de Staten-Generaal ingevoerde reorganisatie van de regering van Utrecht tot rust gekomen te zijn. Uit de berijmde samenspraak van I.C., de laatste in de rij der sleuteldragersgeschriften blijkt zelfs een objectieve beoordeling van de plaatselijke gebeurtenissen, een eerlijk begrip van Utrechts bijzondere houding in het rampjaar 1672.

’t Sticht klaegt, 
Holland knaegt, 
en Frieslandt seydt het al, 
Dat haer bey bracht in den val’

Holland in de Franse drukpers 1672 1673 anoniem mogelijk naar Le Poffre 1673 Rijksmuseum

Holland in de Franse drukpers 1672-1673 anoniem mogelijk naar Le Poffre, 1673 Rijksmuseum