Nieuws

Pieter Christoffel Wonder

Utrecht kent verschillende vernieuwers van de kunst, zo introduceerde Jan van Scorel hier de renaissance, Gerard van Honthorst vertaalde het caravaggisme naar de lage landen, en Gerrit Rietveld werd wereldwijd bekend met zijn toepassingen van De Stijl. En misschien niet zo bekend, ook Pieter Christoffel Wonder was een zeer succesvolle schilder die in de 19e eeuw in Utrecht en Londen zijn finest hours beleefde. Hij was in Utrecht zeer actief in het culturele leven, hij was met Jan Baptist Kobell in 1807 oprichter en directeur van Kunstliefde. Zijn werk verscheen op de belangrijke Tentoonstellingen van Levende Meesters en hij was een veelgevraagd schilder met zijn romantische taferelen en realistische portretten. Nog steeds zijn zijn schilderijen in verschillende musea te vinden.

Zelfportret 1814

Hieronder een artikel van kunsthistoricus Mathijs Meinderts uit Tijdschrift Oud-Utrecht 2015.

Tussen 1824 en 1832 vierde de Utrechtse romantische schilder Pieter Christoffel Wonder triomfen in Londen. Terug in Utrecht gold zijn werk als ‘ouderwets’ en werd hij snel vergeten. In december 2015 liet een tentoonstelling in het Centraal Museum zien waarom hij het herontdekken waard is.

Het trappenhuis van de Londense woning van de schilder Pieter Christoffel Wonder 1828 Centraal Museum

Het trappenhuis van de Londense woning van de schilder Pieter Christoffel Wonder 1828 Centraal Museum

Het is 1828 en we bevinden ons in Londen. Om precies te zijn in 35 Great Marlborough Street. De deur staat open en laat behalve het zonlicht ook de geluiden van een drukke stad het huis binnen. We zijn niet alleen. In het trappenhuis staan een onbekende man en een klein, witbruin hondje, een blaffende Cavalier King Charles-spaniël. De man staat met de rug naar ons toe. In zijn linkerhand zijn elegante top hat, zijn rechterhand gebarend richting het opgewonden hondje. Links op het tafeltje liggen twee patrijzen en een haas. Het kaartje aan de poot van de haas toont de afzender en het adres van het huis waar het net is afgeleverd. De jachtbuit, de onbekende figuur en het hondje trekken onze volle aandacht, maar als we een stapje achteruit zetten zien we hoe alles samen komt. De classicistische arcadeboog met de fragiele glazen lamp die aan een rood koord naar beneden hangt, omsluit het trapportaal. Het licht dat via het raam boven en de openstaande deur de ruimte vult werpt een geelgroene gloed op de muren. Het is te mooi om niet bij stil te staan.

‘Talent en onberisplijk gedrag’
Deze alledaagse, maar tegelijkertijd ook magische voorstelling speelt zich af in de Londense woning van de Utrechtse kunstenaar Pieter Christoffel Wonder (1777-1852). Naast de schoonheid van het licht binnen de doordachte compositie moet het werk voor Wonder ook een bijzonder aandenken zijn geweest aan zijn succesvolle periode in Londen. Het werk is tot zijn dood altijd in eigen bezit gebleven en heeft sinds de aankoop een vaste plek gekregen in het Centraal Museum Utrecht. De Utrechtse schilder verbleef in totaal acht jaar in de Britse hoofdstad, van 1824 tot 1832. Hij was er op uitnodiging van Sir John Murray (1768-1827). Daarmee sluit hij aan bij illustere voorgangers die vanuit Utrecht naar het buitenland trokken, zoals Jan van Scorel in de 16e- en de Utrechtse Caravaggisten in de 17e eeuw. Tegelijkertijd trad hij in het voetspoor van een van de kunstenaars die hij zeer bewonderde en wiens werk hij aan het begin van zijn carrière meermalen kopieerde: Antoon van Dyck (1599-1641). Murray die een niet al te succesvolle militaire loopbaan achter de rug had, verspreid over drie verschillende continenten, wijdde zijn leven na de val van Napoleon steeds meer aan de kunsten. Hij begon kunst te verzamelen en maakte een aantal interessante en goed gedocumenteerde kunstreizen. Tijdens zijn reis naar Nederland deed hij in 1819 het atelier van P.C. Wonder aan. Dit zou het begin vormen van een goede verstandhouding en de basis leggen voor toekomstige opdrachten. Murray haalde Wonder in 1824 over naar Engeland te komen. Een van de werken die hij in Engeland vervaardigde toont de beide heren in hun ideale kunstgalerij. 

Pieter Christoffel Wonder patrons and lovers of art 1830

Pieter Christoffel Wonder patrons and lovers of art 1830

Het werk dat nu bekend staat als Patrons and Lovers of Art (kunstliefhebbers en mecenassen) is een bonte verzameling van schilderijen, beelden en belangrijke personen uit de Londense culturele elite. We zien hoe Murray de beroemde Bacchus en Ariadne van Titiaan - nu in de National Gallery in Londen - aan het bewonderen is. Vanachter de brede rug van Murray kijkt een man van in de vijftig vriendelijk onze kant op. Dit keer kijken we dus niet met Wonder mee. Hij kijkt ons aan. Zijn palet en kwast verraden zijn identiteit. Het werk laat niet alleen een ideaal droombeeld zien van een kunstgalerij als de National Gallery, maar toont tegelijkertijd de sociale status van de Utrechtse schilder. Hij mag zich mengen tussen de Londense culturele elite, in de schaduw van zijn mecenas Murray. P.C. Wonder beleeft in Londen het hoogtepunt van zijn carrière, zoals ook blijkt uit de levensschets uit 1852, geschreven door zijn vriend Adriaan Cock (1805-1864).
Cock refereert aan de hooggeplaatste, vaak adellijke personen die hij op zijn portretten vastlegde. ‘Hij genoot te Londen, zoo door zijn talent, als ter oorzake van zijn zedig en onberisplijk gedrag en vriendschaplijken omgang, niet zelden de eer van bij eenige de genoemde personen ten disch genoodigd te worden, eene onderscheiding, die weinigen ten deel viel en door velen werd benijd.’ Welke geschiedenis ging er aan dit succes vooraf? Wonder was immers al 47 jaar toen hij naar Londen vertrok.

Zelfportret Pieter Christoffel Wonder 1803

Zelfportret Pieter Christoffel Wonder 1803

Autodidact en laatbloeier
Pieter Christoffel Wonder werd geboren op 10 januari 1777, als zesde kind van Anna Geertruy Bergfeld en de leerlooier en zeembereider Johan Jacob Wonder. Met de zaken ging het goed, het gezin woonde aan de Oudegracht en de jonge Pieter kreeg de mogelijkheid om ‘ter uitspanning’ tekenlessen te volgen. Uiteindelijk besloot hij zelfs om van het schilderen zijn vak te maken en niet in de voetsporen van zijn vader te treden. Tegen het gebruik in sloot Wonder zich niet als leerling aan bij een gevestigde kunstenaar, maar ‘bragt het, door eigene oefening, onvermoeide vlijt en het bestuderen der Werken van onze voorname Meesters […], allengs zoo ver, dat hij moeds genoeg voelde, om het palet op te vatten’. Kortom, Wonder was een autodidact. Om de ‘voorname Meesters’ te leren kennen, trok hij in de jaren 1804-1805 naar Düsseldorf, waar hij in de schilderijengalerij van de Kürfürstlich-Pfälzische Akademie kopieën maakte naar oude meesters als Peter Paul Rubens en Antoon van Dyck. Op het moment van zijn vertrek was hij met zijn 25 jaar relatief oud. Terug in Utrecht werd hij lid van het ‘Schilderscollege’ en richtte hij samen met zijn collega Jan Baptist Kobell en drie in 1807 het ‘Schilder- en tekenkundig genootschap Kunstliefde’ op. Wonder was er tot 1822 directeur van en kwam zodoende in aanraking met vele kunstliefhebbers en verzamelaars uit de Utrechtse bovenlaag. Naast hooggeplaatste lieden schilderde hij ook een aantal hoogleraren verbonden aan de Universiteit Utrecht, kennissen en collega-kunstenaars. Ook buiten Utrecht, waar hij min of meer een monopoliepositie had gekregen als portrettist, verwierf hij belangrijke opdrachten.

Jacob en Abraham van Strij PC Wonder 1812 Dordrechts Museum

Jacob en Abraham van Strij PC Wonder 1812 Dordrechts Museum

Dienstmeisje in de keuken PC Wonder 1825 Centraal Museum

Dienstmeisje in de keuken PC Wonder 1825 Centraal Museum

Naast schilder van ‘welgelijkende Portretten’ richtte Wonder zich ook op het vervaardigen van genre- en conversatiestukken (een type groepsportretten). Het Dienstmeisje in een keuken (hierboven) is zo’n genrestuk, een voorstelling waarin het leven van alledag wordt uitgebeeld. Ook in dit werk speelt het invallende licht een belangrijke rol. Maar ditmaal bevinden we ons niet in het 19e-eeuwse Londen, maar lijken we in de 17e eeuw te zijn aanbeland. Op de achtergrond is nog net de trapgevel van een bakstenen huis te zien, een tafereel dat sterk doet denken aan het beroemde ‘Het straatje’ van Johannes Vermeer. De dienstmeid binnen doet vooral denken aan het werk van een kunstenaar als Pieter de Hooch. Het werk geeft blijk van de fascinatie voor de schilderkunst uit de Gouden Eeuw, die in de vroege 19e eeuw breed wordt gedeeld onder kunstenaars. Daarnaast laat het werk zien hoe Wonder de 17e-eeuwse lichtinval in zijn eigen oeuvre heeft opgenomen. De keuze voor het schilderen van zijn eigen trappenhuis is opeens een stuk begrijpelijker geworden. Vanaf 1810 exposeert Wonder regelmatig zijn werk in de Tentoonstelling van Levende Meesters, een reeks van tentoonstellingen die op initiatief van Lodewijk Napoleon vanaf 1808 werd georganiseerd in het verlengde van de Parijse salon. Zijn werk werd goed ontvangen en hij werd onder andere geprezen voor zijn uitmuntende weergave van stoffen. In 1817 ontving hij een gouden erepenning van het Departement van Tekenkunde van het Amsterdamse Genootschap Felix Meritis, voor zijn inzending bij een prijsvraag. Het succes zette zich voort. Hij schilderde vele portretten in opdracht en maakte genre- en historiestukken voor de vrije markt. Uiteindelijk culmineerde dit in zijn vertrek naar Londen in 1824.

De Tijd PC Wonder inzending voor Tentoonstelling van Levende Meesters 1810 Rijksmuseum

De Tijd, PC Wonder inzending voor Tentoonstelling van Levende Meesters 1810 Rijksmuseum

Driekoningenavond PC Wonder Boijmans van Beuningen

Driekoningenavond, PC Wonder Boijmans van Beuningen

Interieur met de familie De Bruijn De Neve PC Wonder Dordrechts Museum

Interieur met de familie De Bruijn De Neve PC Wonder Dordrechts Museum

Interieur van de kapel bij Kasteel De Haar met een vrouw en twee kinderen inzending voor tentoonstelling PC Wonder 1809 part bezit

Interieur van de kapel bij Kasteel De Haar met een vrouw en twee kinderen inzending voor tentoonstelling PC Wonder, 1809 particulier bezit

Ingehaald door de tijd
Wanneer Wonder in 1832 terugkeert naar de Domstad waarin zijn ‘hart altoos zal blijven opgesloten’, komt hij tot de bittere conclusie dat zijn werk steeds ouderwetser blijkt te worden. De navolging van meesters uit de 17e eeuw komt steeds meer onder kritiek te staan, het is ouderwets en bovendien niet origineel. Toch past hij zijn stijl niet aan. Ondanks de lovende woorden van zijn vriend Adriaan Cock, net na zijn overlijden in 1852, raken Pieter Christoffel Wonder en zijn werk langzaam in de vergetelheid. Hierin kwam vanaf 2015 gelukkig weer verandering met de eerste monografische tentoonstelling over P.C. Wonder, te zien in het Centraal Museum. Vele van zijn werken, veelal uit particuliere collecties, waren op de tentoonstelling te zien. Naast het werk van Wonder zelf werden meubels en kostuums uit de periode 1800-1850 getoond uit de collectie van het Centraal Museum. De tentoonstelling Een Utrechter in Londen. P.C. Wonder, een romantisch schilder (1777-1852) bood de mogelijkheid om Wonder en zijn tijd te herontdekken.

Meer lezen: P.C. Wonder (1777-1852): een Utrechter in Londen, 2015 (catalogus)

Jan Baptist Kobell PC Wonder 1806 Centraal Museum

Jan Baptist Kobell, PC Wonder 1806 Centraal Museum

Pieter Christoffel Wonder Professor Jan Bleuland1818 1901 Universiteitsmuseum

Pieter Christoffel Wonder, Professor Jan Bleuland 1818-1901 Universiteitsmuseum

Portret van Constantia Catharina barones Lampsins overleden en geschilderd 1807 PC Wonder MuZEEum Vlissingen

 Portret van Constantia Catharina barones Lampsins overleden en geschilderd, 1807 PC Wonder MuZEEum Vlissingen

Bijlage(n)
Tijdschrift 2015-6 over P.C.Wonder