Nieuws

Een standbeeld en stadsopera voor Trijn van Leemput

Op 25 mei is er een Oud-Utrecht lezing in het Bartholomeus Gasthuis over Trijn van Leemput. Otto Nelemans schetst dan de achtergronden bij stadsopera Trijn, die wordt uitgevoerd in TivoliVredenburg op 12, 18 en 19 juni 2022. Met deze opera is Trijn terug op de plek waar ze in 1577 het toenmalige Vredenburg-kasteel bestormde. De stadsopera Trijn sluit aan bij de festiviteiten van Utrecht 900, de viering van 900 jaar stadsrechten van Utrecht. Om in te lezen hier alvast een artikel van J.G. Riphaagen uit Jaarboek Oud-Utrecht 1977.

Standbeeld Trijn van Leemput bij de Bemuurde Weerd Pieter d Hont

Standbeeld Trijn van Leemput bij de Zandbrug, Pieter d'Hont

'Dit is 't beeld van Leemputs vrouw,
die moedig heeft gedaan
dat borger noch soldaat
in Utrecht dorst bestaan' . 

Aan de Oudegracht bij de Zandbrug staat Trijn van Leemput op haar voetstuk en tuurt in de richting van het Vredenburg. De overlevering wil, dat zij in 1577 de eerste steen uit de zware kasteelmuren lossloeg en daarmee het sein tot de afbraak gaf. Opnieuw verdiepten wij ons in de gebeurtenissen die 400 jaar geleden in Utrecht plaats vonden, in het bijzonder op de tweede mei 1577, en probeerden wij de ware toedracht te achterhalen. 

De maanden na het beleg
De Utrechtse burgers zullen een zucht van verlichting hebben geslaakt, toen in de middag van 11 februari 1577 de Spaanse bezetters van het kasteel Vredenburg de stad verlieten en zij hen over de Catharijnesingel zagen wegtrekken in de richting van het Kartuizerklooster aan de Vecht: 150 mannen met hun vrouwen, kinderen en bagage. Na een maandenlange belegering van het kasteel door burgers en huursoldaten was het dan eindelijk zover. De operatie verliep volgens de afspraken die de Spaanse bevelhebber Francisco Fernando d'Avila en de Utrechtse stadhouder Maximiliaan de Hennin, graaf van Bossu, twee dagen tevoren hadden gemaakt. De Spanjaarden zouden al hun bezittingen meenemen, maar het geschut en de munitie achterlaten; ze zouden met stille trom vertrekken.
Nauwelijks had de laatste soldaat het kasteel verlaten of met vliegend vaandel trokken honderd burgers onder leiding van schout Nicolaas van Zuylen van Drakenborch, burgemeester Henrick de Voicht van Rijneveld en burgerhopman Cornelis van Kessel door de hoofdpoort de burcht binnen om deze te bezetten en te bewaken. Geen vreemden meer op Vredenburg! was het parool in die dagen. Niet nóg eens wilde men het risico lopen om op eigen erf onder druk gezet of zelfs beschoten te worden. En Bossu was, hoewel met tegenzin, voor deze algemene wens gezwicht. Al gauw zou blijken dat angst ook wel eens een goede raadgever kan zijn. Want angst kende men in die dagen wel in Utrecht. De gehate Spaanse soldaten die de bewoners van stad en platteland zoveel jaren last en ellende hadden berokkend, konden dan wel verdreven zijn, wie garandeerde dat zij niet opnieuw een poging zouden wagen de burcht in bezit te krijgen? Wie kende de heimelijke plannen van Don Juan van Oostenrijk, de nieuwe landvoogd, en de slinkse wegen waar langs deze zijn doel zou trachten te bereiken? Angst dus voor de Spanjaarden, maar ook angst voor de Duitse huursoldaten, die binnen en buiten de stadsmuren op hun soldij lagen te wachten. Het uitblijven van betaling werkte ontevredenheid en ongeduld in de hand. Muiterij was geen denkbeeldig gevaar. Evenmin denkbeeldig was de kans dat een eventuele Duitse bezetting van het Vredenburg in zo'n geval met de muitende soldaten zou gaan samenspannen. En daarom stond men er op, dat er een burgerbezetting zou komen.
In Bossu's ogen dreigde gevaar van een andere kant. Hij vreesde dat de prins van Oranje van de situatie gebruik zou maken en zou trachten Utrecht voor zijn zaak te winnen. En hierin stond hij niet alleen. Vooral de geestelijken vond hij aan zijn zijde. Dezen vreesden dat wanneer de prins, die in 1567 naar het buitenland was uitgeweken, weer stadhouder van Utrecht zou worden, dit de hervormingsgezinden tot hernieuwde activiteit zou aanmoedigen; en de ongeregeldheden in 1566 en 1567, niet in het minst de beeldenstorm in verschillende Utrechtse kerken, lagen velen van hen nog vers in het geheugen. Zoals gezegd stemde Bossu uiteindelijk toe in een burgerbezetting, maar slechts onder voorwaarde dat de burgerhoplieden en hun manschappen aan hem de eed van trouw zouden afleggen. Deze eed hield in, dat zij het kasteel, het geschut en de munitie in naam des konings zouden bewaren en dat zij hiervoor verantwoording schuldig waren aan de Raad van State en de Staten-Generaal, zonder wier toestemming zij de burcht niet mochten prijsgeven of afbreken.

Plattegrond van de stad Utrecht met directe omgeving met weergave van het stratenplan verdedigingswerken waaronder de dwangburcht Vredenburg Van Deventer1535

Plattegrond van de stad Utrecht met directe omgeving met weergave van het stratenplan verdedigingswerken waaronder de dwangburcht Vredenburg, Van Deventer, 1535

Prent van Steven van Lamsweerde 1621 1686 naar de schilderijen van en naar Willem van Swanenburch HUA

Prent van Steven van Lamsweerde (1621-1686) naar de schilderijen van en naar Willem van Swanenburch, HUA

Er werd dus al aan slopen gedacht. En geen wonder, alleen als het Vredenburg met de grond gelijk werd gemaakt, kon men alle hier boven beschreven angsten laten varen. Trouwens voordat het Spaanse garnizoen was vertrokken, had de graaf van Bossu zelf het lot van de burcht reeds ter sprake gebracht. Op 9 februari discussieerden op zijn verzoek de leden van de vroedschap over de vraag of het Vredenburg moest blijven staan -of aan de stadszijde moest worden 'geopend'. Zij spraken zich uit voor de laatste mogelijkheid en besloten Bossu in die zin te adviseren. Zonder toestemming van de Raad van State en de Staten-Generaal kon men echter niets beginnen. Bossu was nog niet tevreden. Hij had ook behoefte aan duidelijkheid in de verhouding tussen hem en de bestuurscolleges. Daarom nodigde hij op 17 februari de zg. Binnenstaten, te weten de vijf Utrechtse kapittels, de ridderschap en het Utrechtse stadsbestuur, uit tot het sluiten van een Unie of Compromis, waarbij elk lid bij ede moest beloven de onderlinge eendracht te handhaven, de koning en het Roomse geloof trouw te blijven en het vertrek van vreemde troepen uit het land te bevorderen. Vooral in dit laatste punt is de invloed van de Pacificatie van Gent te bespeuren. Eén voor één legden de Statenleden de eed af, de kapittelheren met de hand op de borst, de anderen mit opgestreckte vingeren. Ook van de burgervendels werd deze eed van trouw geëist. Tenslotte moesten de president en de raden van het Hof zich met de Unie accoord verklaren.

Het grootste probleem was intussen de uitbetaling van de huursoldaten. Bossu had daar meer geld voor nodig dan stad en Staten konden opbrengen. Men probeerde aan zijn eisen te voldoen door het heffen van belastingen en het in leen opeisen van het goud- en zilverwerk van de burgers. Ook bij de bejaarde aartsbisschop Frederik Schenck van Toutenburg klopte men aan. Zijn bijdrage ter waarde van ƒ 20.000,— werd te pand gezet. Slechts in uiterste nood, zo beloofde men hem, zouden zijn kostbare schatten in de smeltkroes worden geworpen. Bossu verliet tijdelijk de stad om te proberen geld los te krijgen bij de Staten-Generaal.

Tijdens zijn afwezigheid barstte de bom. Op 27 april om vijf uur in de middag verschijnt de heer van Tambergen, bevelhebber van het regiment van de graaf van Bossu, met enkele van zijn hoplieden op het stadhuis en eist op hoge toon betaling van de achterstallige soldij. De vroede vaderen vragen enige dagen uitstel, maar dit wordt geweigerd. De maat is vol. Op last van Tambergen bezet een vendel Duitse soldaten de stadhuisbrug en raakt slaags met een burgervendel. Ook elders in de stad hebben schermutselingen tussen Duitse huursoldaten en gewapende burgers plaats. Tenslotte worden Tambergen en de hoplieden Vinckenburg, Swart en Van Oisterwijck op Vredenburg gevangen gezet. Op 30 april komt het bij de Tolsteegpoort opnieuw tot een hevige botsing. De Duitsers steken verschillende huizen in brand, maar worden tenslotte op de vlucht gedreven. Zij trekken weg in de richting van Bunnik. De burgers verliezen in deze 'slag' slechts 5, de Duitsers wel 50 man, en onder denselven den vaendrig van hopman Vinkenburg, die geschooten sijnde, genoegsaem tot pulver verbrande. De huursoldaten die zich elders in de stad bevinden, vluchten nu ook, hetzij door de Catharijne-, de Weerd- of de Wittevrouwenpoort. Gelukkig gaat dit verder niet met brandstichting gepaard, maar in de Weerd moesten de buuren, den eene een gulden, den andere een halve bij haar aftogt geven. De vluchtelingen verzamelen zich bij Wijk bij Duurstede en bezetten deze plaats.

Zo raakte Utrecht haar 'bevrijders' kwijt, want het waren deze zelfde rebellen die in de dagen van het beleg de stad goede diensten hadden bewezen. En Tambergen, die als bevelhebber van Bossu's huurleger zo'n belangrijk aandeel in de belegering van het Vredenburg en de onderhandelingen met de Spaanse bevelhebber had gehad, bleef nu met enkele van zijn officieren in de burcht achter, in verzekerde bewaring. Pas in juni, toen de uitbetaling van de soldaten was geregeld en dezen de provincie hadden verlaten, werden zij, na herhaald aandringen van Bossu, vrijgelaten.

2 mei 1577
Dan komt de tweede mei met nieuwe onrust. Tegen de avond weet hopman Van Kessel tot de Staten door te dringen, die in het klein kapittelhuis van de Dom vergaderen. De burgers op het kasteel, zo vertelt hij, zitten in de kou, want de voorraad brandstof is op; zij dreigen alle houtwerk te slopen, wanneer er vóór de nacht geen nieuwe vracht turf wordt aangevoerd. De rentmeester van 's konings Domeinen, bij wie de hopman eerst heeft aangeklopt, wil geen medewerking verlenen. Wat nu? De heren weten voor dit probleem ook zo gauw geen oplossing. Maak, dat gij dezen avond turf krijgt; morgen zullen wij daarover een besluit nemen. Ze willen naar huis, ze hebben er genoeg van. Mopperend verlaten ze de vergaderzaal en terwijl ze door de Dom naar buiten lopen, waar zich een grote menigte heeft verzameld - onrust op het kasteel betekent onrust in de stad -, hoort men hen tegen elkaar zeggen: Dit kasteel maakt ons dagelijks meerdere ongelegenheid. Wij hebben er nooit anders dan grote lasten en kosten van gehad. Veel beter was het onder den voet gehaald, dan steeds dus gekweld te worden. Deze woorden werken als olie op het vuur. Het kasteel moet weg! De burgers weten opeens wat hun te doen staat. Als de Staten er zelfs zo over denken, waarop dan nog gewacht? Op de toestemming van de Staten-Generaal? 't Mocht wat, tot Sint Juttemis kun je dan wachten. Weg met het kasteel, vanavond nog! En zo trekken zij met hamers, bijlen en houwelen, inderhaast van huis gehaald, naar het Vredenburg en vallen er op aan als hongerige wolven. De afbraak is begonnen. Er wordt de hele nacht doorgewerkt en ook de volgende dagen, tot de 5de mei. Dan is het kasteel aan de stadszijde zover afgebroken, 'dat men de costen schuwen soude om het weder te repareren'.

Kasteel Vredenburg Willem van Swanenburgh

Kasteel Vredenburg Willem van Swanenburgh

Van overheidswege was nog gepoogd de afbraak te stoppen, maar zonder resultaat. Gecommitteerden van het Hof van Utrecht riepen enkele burgervendels op het St. Pieterskerkhof bijeen en probeerden hen door overreding tot ingrijpen te bewegen. Maar de burgerhoplieden en hun mannen waren niet te vermurwen. Zij verklaarden dat zij de overheid in alles wilden gehoorzamen, behalve wat dit ene punt betrof. Het kasteel had de stad al zo vaak in moeilijkheden gebracht, dat zij de afbraak niet tegen wilden houden. Zij vreesden bovendien, dat wanneer Utrecht weer onder de prins van Oranje zou komen, deze ouder gewoonte een casteleyn mit volk op het kasteel zou leggen en zodoende de stad eenighe nieuwicheyt zou opdringen. Deze vrees, het werd reeds gezegd, leefde ook bij de geestelijkheid en het hoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat we in die eerste meidagen nog al wat geestelijken in het leger van slopers aantreffen.

Nadat de werkzaamheden waren gestaakt, dienden de Staten van Utrecht een rekest in bij de Staten-Generaal, waarin zij aantoonden dat het Vredenburg eigenlijk geen functie meer had. Het was in 1528 en volgende jaren gebouwd om Holland en Utrecht te beschermen tegen Gelderland, dat toen nog geen deel uitmaakte van het Bourgondische rijk. In 1543 echter werd dit gewest door Karel V ingelijfd en sindsdien had het kasteel geen strategische waarde meer. Bovendien was het tijdens het beleg zo ernstig beschoten, dat het nauwelijks meer was te verdedigen en herstel grote kosten met zich mee zou brengen. Deze voorstelling van zaken diende om de werkelijke toedracht te verhullen. Niet door de beschietingen, maar door de sloopaktie van de burgers had het kasteel veel van zijn oude luister verloren. De Staten besloten hun brief met het verzoek de burcht te mogen afbreken. Bijna vier maanden zou het duren voordat het antwoord van de Staten-Generaal bekend werd: het kasteel mocht aan de stadszijde worden ontmanteld. Op de 28ste augustus werd dit besluit in de vergadering van de vroedschap voorgelezen en nog dezelfde dag werden de burgers, zowel geestelijk als wereldlijk, bij klokgelui opgeroepen om mee te werken aan de verdere afbraak van de burcht. Met vreugde werd aan deze oproep gehoor gegeven. Het is niet bekend met hoeveel mensen en hoe lang deze tweede, maar nu legale, burgeractie heeft geduurd, waarschijnlijk de hele maand september, misschien langer. Daarna zal men in een rustiger tempo de werkzaamheden hebben voortgezet. Nog in 1581 werden de gerechten buiten de stadspoorten opgeroepen het hun toegewezen gedeelte van de burcht met eigen werktuigen te komen afbreken. Wie wegbleef, haalde zich een boete van f 12,- op de hals. Wel een bewijs dat de ijver was getaand. Maar kort daarna moet het karwei nagenoeg voltooid zijn geweest. Een plattegrond van de stad Utrecht van 1582 toont aan, dat van het Vredenburg niet méér was overgebleven dan de twee bastions aan de singelzijde, die als deel van de omwalling hun functie hadden behouden.

Droochsloot08

Het beleg van het kasteel Vredenburg in 1577, Joost Cornelisz Droochsloot 1646, Centraal Museum

Trijn van Leemputs heldenmoed
Nog steeds is de naam Trijn van Leemput niet gevallen, hoewel wij reeds een uitvoerige reportage van de gebeurtenissen op die gedenkwaardige tweede mei 1577 kregen. Trijn kwam in dat verhaal niet voor; wij keken tevergeefs naar haar uit. Zelfs vernamen wij niet, of er zich onder de burgers die het kasteel te lijf gingen, ook vrouwen bevonden. Toch lieten we ons door een zeer betrouwbare en deskundige gids leiden, door niemand minder namelijk dan Pieter Bor Christiaansz. Deze zoon van een Utrechtse apotheker werd in 1559 in Utrecht geboren en overleed in Haarlem in 1635. In deze plaats vestigde hij zich in 1578 als notaris. Als jongen van 17 of 18 jaar moet hij de troublen in zijn vaderstad hebben meegemaakt. Misschien was hij op de avond van de tweede mei wel in de Dom aanwezig en trok hij mee op naar het Vredenburg om aan het sloperswerk deel te nemen. Dan heeft hij met eigen ogen kunnen constateren of de stoet opgewonden burgers al of niet werd aangevoerd door Catharina, de vrouw van brouwer en hopman Jan Jacobss. van Leemput. Maar toen Bor in later jaren de gebeurtenissen van deze dagen beschreef- en hij deed dat zeer gedetailleerd -, zweeg hij over haar in alle talen, zoals hij ook zweeg over Kenau Simons Hasselaer, de legendarische heldin van het Haarlemse beleg. Bor, Utrechter en Haarlemmer, moet toch beide dames hebben gekend of op zijn minst veel over hen hebben gehoord. Waarom zweeg hij? Er is maar één conclusie mogelijk: Pieter Bor stelde zich als geschiedschrijver hoge eisen, hij hield zich niet op met. .. bakerpraatjes. In de opdracht van zijn omvangrijke historiewerk Nederlantsche oorloghen, beroerten ende borgerlijcke oneenicheyden, waarin hij in 37 'boeken' de periode van 1555 tot 1600 beschrijft, zegt hij:
‘Daerom is dese wet den historischijveren gegeven: dat se niet valsch segghen noch schrijven en moghen, noch oock de waarheyt verswijghen. Ende daerom alleen leest men de historien, omdat men de geschiede dingen ende saecken, ende niet de versierde soude erkennen . . . Ende dat is oock het voornaemste verschil tusschen de historie ende de poëterie: dat in de historie alles naer de waerheyt wert verhaelt; ende in de poëterie meest tot vermaeckinge.’

Bakerpraatjes dus! Maar dit harde oordeel kan ons toch niet bevredigen. Er moet een reden voor zijn geweest, dat juist Trijn van Leemput door haar stadgenoten werd nagewezen als de vrouw die de eerste steen uit het Vredenburg loswrikte. J. H. van Bolhuis volgt in zijn 'Proeve eener geschiedenis van het kasteel Vredenburg' uit 1838 voor de episode waarmee wij ons hier bezighouden, Pieter Bor
op de voet. Maar op het kritieke moment laat hij zijn illustere voorbeeld even in de steek om de dappere hopmansvrouw de eer te geven die haar zijns inziens toekomt. Hij verwijst daarbij naar de oudste bron van het verhaal over Trijns heldenmoed, de dagboekaantekeningen van Arnoldus Buchelius. Arend van Buchell werd in 1565 te Utrecht geboren. Op 9-jarige leeftijd werd hij leerling van de Hieronymusschool. Na in 1576 ernstig ziek te zijn geweest, trok hij waarschijnlijk nog in hetzelfde jaar met zijn ouders naar Arnhem, waar zijn stiefvader tot landmeter was benoemd. Eind 1578 was de familie weer terug in Utrecht. In 1581 verliet Arend de Latijnse school. In de volgende jaren studeerde hij aan de universiteiten van Leiden, Douai en Parijs en maakte hij enkele grote Europese reizen. In 1593 vestigde hij zich als advocaat in Utrecht. Van Buchell bezat een grote historische belangstelling en had de gewoonte om van alles wat hem belangwekkend voorkwam, aantekening te maken. Hij heeft nooit iets gepubliceerd en zijn vaak in het Latijn gestelde notities zijn na zijn dood door vererving en veiling her en der verspreid. De vermelding van Trijn van Leemput, waarop Van Bolhuis wijst, vinden wij in Van Buchells 'Diarium' op 22 juli 1590. De aantekening luidt: 22 Obiit Joannes Jacobus Leemputius, coctor cervisiarum, in republica ex plebeis multus, cujus uxor virilis animi muiier, prima manus ar ei Freburgo demoliendo intulit. (Vert.: Op 22 (juli 1590) overleed Johannes Jacobus van Leemput, bierbrouwer, die veel voor het landsbelang deed uit naam van de burgers, en wiens echtgenote, een vrouw met mannelijke moed begaafd, als eerste de hand sloeg aan de afbraak van het kasteel Vredenburg.) Van Buchell hechtte dus, in tegenstelling tot zijn iets oudere stadgenoot Pieter Bor, wèl waarde aan de verhalen die over Catharina van Leemput de ronde deden. Hij geeft de feiten zonder terughouding. Voor hem scheen het als een paal boven water te staan, dat de vrouw van Johannes Jacobus een manmoedige daad had verricht. Wel moeten we beseffen dat het bijhouden van een dagboek een bezigheid van een geheel andere orde is dan het schrijven van een geschiedwerk. Van Buchell schreef in de eerste plaats ten gerieve van zichzelf, Bor had een naam als historicus op te houden. Maar nogmaals, Van Buchell maakt de indruk volkomen zeker van zijn zaak te zijn. Zo kwam het ook bij Van Bolhuis over: Dit wordt uitdrukkelijk getuigd door Buchell. Men behoeft dus aan de geloofwaardigheid des verhaals van Van Beverwijk in zijne Uitnemendheit des vrouwelijken geslachts, niet langer te twijfelen. Over Van Beverwijck straks meer. Nu gaat het er om, aan te tonen hoe groot de autoriteit van Buchelius tot in de 19de eeuw was. En toch was Arend van Buchell op de tweede mei 1577 een jongen van amper twaalf jaar en was hij op die dag óf nog steeds ernstig ziek óf reeds woonachtig in Arnhem. Toen hij in december 1578 in Utrecht terugkwam, moest hij het hebben van de gekleurdeverhalen die in zijn omgeving werden verteld en die toen al bijna twee jaar oud waren. Van Buchell onthield wat hij hoorde, maar pas in 1590 toen hij het overlijden vermeldde van Jan Jacobss. van Leemput, een man van grote verdienste, sprak hij ook over de faam van diens vrouw. Plaatselijke faam, meer zal het toen niet geweest zijn; landelijke bekendheid viel Trijn van Leemput pas te beurt na het verschijnen van het reeds genoemde boek van Johan van Beverwijck in 1639. In deel 3, dat de titel draagt Van de dueghden der vrouwen, besteedt deze Dordtse geneesheer zowel aan Kenau Simons Hasselaer als aan Trijn van Leemput ruime aandacht. Hier volgt zijn versie van het gebeurde op de tweede mei 1577 in Utrecht:
“Maerdie van Utrecht, gedenckende den overlast diese door 't kasteel uytgestaen hadden, en konden geen rust hebben, soo lang het noch in wesen bleef. De Magistraet daer over vergaderende en konde daertoe geen goet middel beramen. Jan Jacobsz. van Leemput, schepen der stadt, ende hopman van de borgerij, eens wat laet uyt den Raet thuys komende, vraeghde hem sijn huysvrouw, Catharina Bergers, geseyt Trijn van Leemput, een kloecke heldinne, watter soo lang te doen geweest was: waer op hy antwoordende, dat men vast overleyde, hoe men het kasteel zoude wech krijgen: maer datter geen doorkomen scheen te wesen, alsoo van alle kanten soo groote swarighheyt haer openbaerde. Wel, seyde sij, weet ghij mans daer geen mouwen aen te setten, laetter mijn mede begaen, ick zal 't wel haest aen een kant helpen. Hij hier over bevreest zijnde, ende haer onvertsaeghtheyt wel kennende, badt, haer toch niet te willen moeyen met het afbreken van des Konings sterckten. Dan sij, door grooten ijver ontsteken zijnde, maeckten terstont eenige van haer karen (= vriendinnen) op, die allegader met houweelen op de schouderen na 't kasteel trocken. Trijn had de voortocht, ende hadde een blaeuw schorte-kleet aen een raegh-stock gebonden, 't welck dese nieuwe krijghs-luyden voor een vaendel streckten. Dan ontrent het kasteel komende, ende overdenckende het gevaer, 't welck haerluyden hier door over den hals zouden mogen komen, begonnen de andere te beswijcken, ende terugge te keeren: maer Trijn vol moedt zijnde, tradt voort, ende began alleen de eerste steenen af te breken; tot dat het volck siende, dat dit werck al begonnen was, haer te hulpe quam, ende alsoo werde het kasteel, daer de borgers soo veel verdriets van geleden hadden, door de kloeckmoedigheyt van een vrouw, tot den gront toe wech genomen. Haren soon, zijnde doen ter tijt te Madril in Spaengjen, sagh in 't hof van den koning haer beeltenis, 't welck aldaer uyt Nederlant gesonden was: dan hij wachten hem wel te seggen, het selfde van sijn moeder te wesen. Om noch een exempel van haren onvertsaeghden moedt te hebben, zal ick verhalen, dat als twee Spaengjaerts tot haren huyse geherberght, aldaer (gelijckse onuytsprekelicke moetwilligheyt door de geheele stadt bedreven) eenigh gewelt wilden doen, sy den eenen van een hooge trap schopten, den anderen onder de voet smeet, ende haren voet op sijn borst settende, een groot mes trock uyt de scheyde, die op haer zijde hing, ende daermede den Spaengjaert dreyghde den bek te vegen. Die genoegh te doen hadde, om genade te roepen, en had noyt geweten, dat het soo benaeuwt was onder een vrouw te leggen’.

Trijn van Leemput Centraal Museum

Trijn van Leemput Centraal Museum

In dit verhaal komt Trijn van Leemput voor het eerst goed uit de verf. Wij zien het tafereel voor ons: Jan Jacobss. heeft de raadsvergadering bijgewoond en komt vermoeid thuis. Ook die vergadering schijnt niet naar wens te zijn verlopen. De afbraak van het kasteel is onderwerp van gesprek geweest, maar een besluit is er niet gevallen. 'Och, jullie mannen', moet Katrijn toen gezegd hebben, 'jullie praten te veel, laat het maar eens aan mij over'. En kordaat als altijd loopt ze de deur uit en trommelt de buurvrouwen bij elkaar. En ze krijgt ze mee. Al gauw vormt zich voor haar woning aan de Oudegracht bij de Weerdpoort een grote schare vrouwen, gewapend met hamers, houwelen of met wat ze maar zo gauw te pakken konden krijgen. Trijn snelt nog even haar huis binnen: 'Digna, breng me de raagstok!' En als haar oudste dochter er mee aan komt lopen, knoopt Trijn haar eigen blauwe schort aan de stok, stelt zich op aan het hoofd van de stoet en daar marcheren ze weg. Trijns 'schortekleed' wappert uitdagend boven hun hoofden in de wind. Jan Jacobss. blijft met zijn kinderen, Digna (24), Adam (18 of 19) en het vijftienjarige Katrijntje, enigszins uit het veld geslagen achter. Of is Adam, evenals Pieter Bor, op dat moment in de Dom, wachtend op de beslissingen van de Statenvergadering, en heeft Digna zich bij de vrouwen aangesloten en trekt ze mee op naar het Vredenburg? En welke groep bereikte het eerst het kasteel: Trijn met haar vrouwenleger of de burgers die vanuit de Dom optrokken? Wie heeft gelijk, Van Beverwijck of Bor? Wij zijn geneigd aan Bor de voorkeur te geven. Hij was tenslotte een Utrechts burger en kan alles zelf hebben meegemaakt, terwijl Johan van Beverwijck een Dordtenaar was.

Een volksverhaal
Het verhaal over Trijn van Leemputs heldendaden draagt de kenmerken van een volksverhaal. Wanneer het is ontstaan en aan wiens brein het is ontsproten, geen mens die het weet. Het is er opeens, en naar de herkomst kunnen we slechts gissen. Heeft hopman Jan Jacobss. de volgende dag staan opscheppen tegen de mannen van zijn vendel, of Adam op de Latijnse school? Is het verhaal uit burenroddel ontstaan of komt het uit de koker van Trijn zelf? Wanneer het er eenmaal is, kan zo'n verhaal een lang leven beschoren zijn. Ieder vertelt het op zijn wijze en zo is het zelfde verhaal steeds toch ook weer een ander. Pas wanneer de literatuur er zich over ontfermt, komt aan dit vervormingsproces een einde. Ook het verhaal over de bestorming van het Vredenburg door Trijn van Leemput met haar vrouwenvendel moet een dergelijke ontwikkeling hebben doorgemaakt. Zestig jaar lang is het de speelbal van de mondelinge overlevering geweest en dan ontdekt Johan van Beverwijck het en legt het vast in zijn omstreden boekje over de vrouw. Toch is er in de 18de eeuw nog een afwijkende versie ontstaan. Trijn van Leemput wordt daarin op een nóg hoger voetstuk geplaatst. Zij heeft niet alleen het kasteel afgebroken, zij heeft ook de Spanjaarden verjaagd. Dat maakt haar pas werkelijk tot een heldin, want goed beschouwd was er niet zo heel veel moed voor nodig om een aanval op de burcht te wagen, nadat het Spaanse garnizoen en de Duitse troepen de stad hadden verlaten. De bewaking van het kasteel was in handen van stadgenoten, mannen die het koud hadden of zich reeds zaten te warmen bij een knappend houtvuurtje! Trijns onverhoedse aanval zal hen verrast hebben, maar hun niet onsympathiek zijn geweest. Wel beging zij een overtreding tegen het wettig gezag en dat had kunnen uitdraaien op een stevige boete of, erger nog, op gevangenschap in de kerkers van het Vredenburg. Maar zij was de vrouw van een gezien burger, die zijn sporen tijdens het beleg had verdiend; en zij wist haar vriendinnen achter zich. Het is dus best te begrijpen, dat de behoefte bestond er nog een schepje bovenop te doen. Eigenlijk was Van Beverwijck daarin al voorgegaan, toen hij aan zijn verhaal nog een exempel van Trijns onversaagdheid toevoegde. En een vrouw die al eens een Spanjaard van de trap heeft gesmeten en een ander het mes op de keel heeft gezet, zou die ook niet . . .?

Trijn van Leemput op prent uit Van de uutnementheyt des vrouwelicken geslachts van Johan van Beverwijck 1641

Trijn van Leemput op prent uit Van de uutnementheyt des vrouwelicken geslachts van Johan van Beverwijck 1641

In het wapenboek van Abraham Ferwerda uit 1785, in het gedeelte dat over het geslacht Van Dam handelt, staat dat Trijn van Leemput alias Catharina de Berghes van Essendelle het casteel Vredenburg met een ijzere hamer opgeslagen, manhaftig ingenomen, afgebroken en de Spanjaarts verjaagt heeft. Aan het feit dat Digna van Leemput trouwde met Pieter van Dam, danken wij deze mededeling. Gedurende bijna twee eeuwen moeten binnen de familie Van Dam de verhalen over die kordate zestiende-eeuwse grootouders, Jan Jacobss. en Catrijn, van vader op zoon zijn doorverteld. De heldhaftige grootmoeder zal misschien het sterkst tot de verbeelding van het bewonderend nageslacht hebben gesproken, waardoor van lieverlee ook de dappere daden van de grootvader op haar naam kwamen te staan. Ferwerda kan bovendien het schilderij van J. C. Droochsloot, voorstellende het beleg van Vredenburg, gekend hebben. Het dateert uit 1646. Op dit schilderij vestigt mr. J. I. D. Nepveu de aandacht in de Utrechtsche Volksalmanak van 1843. Hoewel op het doek duidelijk de belegering en niet de afbraak van het kasteel is afgebeeld, treffen we op de voorgrond Trijn van Leemput aan met een houweel over haar schouder en in haar linkerhand de eerste steen die zij uit de kasteelmuur heeft losgebroken. Ze heeft zich in haar beste kleren gestoken en staat, met haar rug naar het krijgsgewoel gekeerd, rustig te poseren. Het lijkt of ze zeggen wil: 'Ik ben maar vast begonnen'. En wij zijn geneigd haar toe te roepen: 'Maar dat is spelen met je leven. Trijn, je bent veel te vroeg van huis gegaan' ! Gelukkig heeft Nepveu een aannemelijke verklaring voor deze vreemde voorstelling van zaken. Catrijn heeft oorspronkelijk geen deel uitgemaakt van het tafereel, maar is er later door Droochsloot bijgeschilderd. De schilder J. H. de Haas heeft dit kunnen constateren bij het schoonmaken van het doek. Een hele geruststelling! De vraag blijft echter: waarom of door wie liet Droochsloot zich tot dit anachronisme verleiden?
Was Trijn van Leemput de eerste die op 2 mei 1577 de hand sloeg aan het Vredenburg? Ook aan het einde van de rit moeten we het antwoord schuldig blijven. Het enige dat vast staat is, dat de burgers tot actie overgingen, toen de overheid zich nog beraadde en de verantwoordelijkheid niet aandurfde. Wie voorop liep en wie de eerste steen lossloeg, wij zullen het wel nooit te weten komen en zo belangrijk is het ook niet. Maar 400 jaar geleden hebben de Utrechters zelf Trijn van Leemput naar voren geschoven en haar de eer gegeven. Waarom zouden wij haar die dan misgunnen? En wat let ons in de fiere vrouwenfiguur bij de Bakkerbrug alle burgers en burgeressen te eren die op die tweede mei 1577 het recht in eigen hand namen en maar vast begonnen aan de afbraak van de burcht.

Catrijn van Leemput overleeft haar man ruim 16 jaar. Herhaaldelijk komen wij haar nog in de archieven tegen, soms vergezeld van haar zoon Adam, soms van haar schoonzoon Ghijsbert van Nijendael. Misschien bestiert deze laatste samen met haar de brouwerij van Jan Jacobss. Gijsbert sterft in 1606. Zo verliest Catrijn aan het eind van haar leven vrij kort na elkaar haar schoondochter Anna, haar dochter Digna en haar schoonzoon Ghijsbert. Het moeten zware jaren voor haar geweest zijn. Op 1 januari 1607 overlijdt Catharina Berges, weduwe van Johan van Leemputten. Op 2 januari wordt zij begraven in de Dom onder het luiden van de grote klok, de Salvator.

Het wapen met de bijlen
Tenslotte nog een enkel woord over de wapens die Van Buchell op zijn manuscript Leemput heeft getekend. Onderaan zien wij het wapen van de Brabants/Utrechtse familie Van Leemput, dat behoudens enkele afwijkingen overeenkomt met het wapen dat Langerak op zijn wapenkaart van 1769 afbeeldt onder nr. 286. Links boven tekende Van Buchell het wapen van de familie van Jan Jacobss.: vier zwarte droogscheerdersscharen op goud. Deze scharen vinden wij terug in het wapen op het portret van Trijn van Leemput, maar dan gecombineerd met dat van De Berges van Essendelle. Boven de kolom waarin gesproken wordt over Adam van Leemput, staat een manswapen met drie zwarte bijlen afgebeeld en boven de de laatste kolom het wapen van de schilder Van Meerlo, de echgenoot van Adams dochter. Het meest intrigeren de drie bijlen in het wapen van Adam. Heeft de zoon om de „heldendaad" van zijn moeder te vereeuwigen in zijn wapen de droogscheerdersscharen vervangen door bijlen? Zo eindigen wij met een vraag. Er zijn trouwens in deze bijdrage over het algemeen meer vragen gesteld dan beantwoord. Wat er precies op die tweede mei in Utrecht is gebeurd en welke rol Trijn van Leemput daarbij heeft gespeeld: Bor, Van Buchell en Van Beverwijck helpen ons een heel eind op weg, maar toch . . . het verlossende woord spreken zij niet.

Veel is bekend geworden over het leven van Trijn van Leemput, haar man, kinderen en familie, maar nog steeds weten wij niet wanneer en waar Trijn is geboren, wanneer zij trouwde met Jan Jacobss. en hoeveel kinderen zij beiden nu precies hebben gehad. En over de afkomst van Jan Jacobss. weten we zelfs minder dan ooit. Maar er is goede hoop dat, wanneer niet alleen de registers van transporten en plechten, maar ook de notariële archieven zijn geïndiceerd - over tien, twintig jaar? - , de waarheid stukje bij beetje toch nog aan het licht zal komen.

Afbeelding van Prinses Beatrix die Trijn van Leemput gespeeld door Lili de Haas bedankt voor haar declamatie en oorkonde ter gelegenheid van de opening van het winkelcentrum Hoog Catharijne 1973 GAU HUA

Afbeelding van Prinses Beatrix die Trijn van Leemput gespeeld door Lili de Haas bedankt voor haar declamatie en oorkonde ter gelegenheid van de opening van het winkelcentrum Hoog Catharijne 1973 GAU HUA

Start van de viering van het carnaval in Utrecht door de kransomhanging van het beeld van Trijn van Leemput op de Zandbrug te Utrecht door Prins Martijn XXV N van Dongen 2001 HUA

Start van de viering van het carnaval in Utrecht door de kransomhanging van het beeld van Trijn van Leemput op de Zandbrug te Utrecht door Prins Martijn XXV N van Dongen 2001 HUA

Afbeelding in de header: Reuzenoptocht in de Voorstraat te Utrecht, met de Utrechtse stadsreuzen Sint-Maarten en Katrijn van de Leemput, 1993

Bron: Jaarboek Oud-Utrecht 1977, zie pagina 85-112. 
Artikel in Jaarboek Oud-Utrecht over Trijn van Leemput