Festival Oude Muziek en Utrecht, 40 jaar een gouden combinatie
Vanaf 26 augustus tot en met 4 september 2022 is het Festival Oude Muziek Utrecht met het ogenschijnlijk frivole festivalthema Galanterie. Daarmee wordt de verfijning van de achttiende-eeuwse rococo verkend. Deze ontstaat in Frankrijk en steekt heel Europa aan met een nieuw levensgevoel: licht en vrij. Het concept ‘galant’ is echter veel ouder. Het voert ons terug naar de middeleeuwse amour courtois en de ideale hoveling uit de renaissance. Dit nodigt uit tot een brede programmering waarin we aspecten als sociale codes en goede manieren samen met co-curator Rosi Braidotti cultuurhistorisch onderzoeken, vroeger en nu.
40 jaar geleden, in 1982, ging het eerste Holland Festival Oude Muziek Utrecht van start, meteen al in de nazomerse tiendaagse vorm. Hier volgt een geschiedenis van het Festival Oude Muziek.
Onderstaand artikel verscheen in 2014 in het themanummer van Tijdschrift Oud-Utrecht over Utrecht als muziekpodium van de middeleeuwen tot heden. Het is geschreven door Jolande van der Klis, musicoloog, muziekjournalist en vertaler.
Het is nu moeilijk voor te stellen dat een halve eeuw geleden oude muziek niet of nauwelijks een plek had op de gevestigde muziekpodia. Hoewel er al in de eerste helft van de 20e eeuw serieuze initiatieven werden ontwikkeld om muziek van vóór 1750 onder de aandacht te brengen, speelden orkesten en ensembles bijna uitsluitend muziek uit de klassieke en romantische periode.
In navolging van de in Duitsland opgerichte Bach-Gesellschaft hadden in Nederland eind 19e eeuw weliswaar al enkele uitvoeringen van de Matthäus Passion en van het Weihnachtsoratorium geklonken, maar de instrumentatie van de uitvoeringen had grote hoofdbrekens gekost. De barokke partituren die uit Duitsland werden betrokken, voorzagen in klavecimbels, viola da gamba’s en blokfluiten, instrumenten die volledig in onbruik waren geraakt. De grote Bachwerken klonken dus in danig bewerkte versies waaruit alle onbespeelbare delen waren geschrapt.
De uitvoering van puur vocale muziek uit de nog vroegere periodes gaf minder problemen. Vooral toen de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis in navolging van het Bach-Gesellschaft het eigen muzikale erfgoed uit de 15e, 16e en 17e eeuw weer toegankelijk begon te maken. De complete uitgaven van de muziek van Sweelinck en Obrecht leidden ook tot het organiseren van ‘historische concerten’, waardoor in elk geval in vakkringen de interesse groeide.
Gerard van Honthorst Concert 1623 National Gallery of Art.
Argwaan tegenover nieuwlichterij
Toen in 1930 Albert Smijers als eerste hoogleraar muziekgeschiedenis werd aangesteld, legde dat de kiem voor de internationaal befaamde muziekbibliotheek. Smijers organiseerde ook concerten en nodigde daarvoor ensembles uit die zich bezig hielden met het herontdekken van historische instrumenten en hun speelwijze, zoals bijvoorbeeld het Belgische renaissance-ensemble Pro Musica Antiqua en het Gezelschap voor Oude Muziek waarin de Utrechtse fluitist Herman Ehrenfeld en zijn stadgenoot klavecimblist Hans Philip speelden.
Ook in het buitenland ontstonden in die jaren initiatieven op het gebied van het ‘salonfähig’ maken van oude muziek. De kleurrijke klaveciniste Wanda Landowska wist respect af te dwingen met haar eigenzinnige kijk op het oude instrumentarium en het barokrepertoire, terwijl in Engeland Arnold Dolmetsch zijn hele familie inschakelde om in historisch kostuum 16e- en 17e-eeuwse ensemblemuziek op blokfluiten, gamba’s en luiten te promoten. Jeugdbewegingen in Duitsland en Nederland omarmden dat relatief eenvoudige ensemblerepertoire, dat perfect aansloot bij het verlangen naar pure en eerlijke muziek voor de gewone muziekliefhebber, die steeds minder moest hebben van de pompeuze, romantische elite-uitvoeringen zoals die klonken op de officiële concertpodia.
Uit die afkeer was in 1921 ook De Nederlandse Bachvereeniging ontstaan, opgericht door muziekliefhebbers die met lede ogen hadden aangezien dat in het Amsterdamse Concertgebouw dirigent Willem Mengelberg inmiddels jaarlijks de Matthäus Passion met een enorm koor en orkest maar met de gebruikelijke coupures ten tonele voerde. Het ‘Duitse pathos’ dat Bach bezoedelde kreeg in Naarden een sobere tegenhanger: de Matthäus werd voortaan zonder coupures en voor zover mogelijk op historisch instrumentarium uitgevoerd.
Maar dat viel nog steeds niet mee. Met vallen en opstaan moesten de pionierende musici tegelijk het bespelen van de oude instrumenten of kopieën daarvan en het op een historische manier uitvoeren van de muziek onder de knie krijgen. Bronnenstudie werd een belangrijk onderdeel van de speelpraktijk van de pioniers, maar ook met de ‘bewijzen’ van deze authentieke benadering van de oude muziek in de hand bleef het grote publiek aanvankelijk argwanend staan tegenover die nieuwlichterij.
USKO Groepsportret van de leden van het Utrechts Studenten Koor en Orkest in Muziekcentrum Vredenburg 1979 HUA.
Studentenmuziekgezelschappen
Pas toen gerenommeerde musici als violist Jaap Schröder, cellist Anner Bijlsma en de fluitist Frans Brüggen onder leiding van klavecinist Gustav Leonhardt hadden aangetoond dat de oude muziek, mits goed uitgevoerd, tot het klassieke repertoire zou moeten behoren, konden deze blazer en strijkers hun moderne instrument aan de wilgen hangen en voor de dag komen met het historische equivalent ervan.
Toen ging het hard. Met name in Utrecht, waar rond het Instituut voor Muziekwetenschap inmiddels allerlei oude-muziek-initiatieven waren ontstaan. Belangrijk daarbij was onder meer klavecinist Hans Brandts Buys geweest. Hij had al in de oorlogsjaren met studenten (semi-illegale) uitvoeringen van Bachcantates gegeven en richtte en 1945 het Utrechts Studenten Koor en Orkest op, het USKO, dat in 1950 van zich deed spreken met een enorme, een heel jaar durende Bachherdenking met bijna 50 concerten.
Maar er waren veel meer studentenmuziekgezelschappen die zich roerden. In 1971 verenigden die zich door bemoeienis van onder andere student klavecimbel en muziekwetenschap Frans de Ruiter in een coördinerend orgaan dat direct een grootscheeps project op touw zette: de uitvoering van de Rappresentatione di anima e di corpo van Cavalieri, begeleid op uitsluitend oud instrumentarium. Het was een doorslaand succes en er volgden meer historische operaproducties, die zelfs het Amsterdamse Holland Festival haalden.
Steeds meer initiatieven
Ook andere clubjes ter promotie van oude muziek zagen in Utrecht het licht. Daaronder de Stichting Jr. Jacob van Eyck, die onder leiding van Pascal Rijnders concertseries organiseerde in bij de muziek passende locaties. De restauratie van het carillon en het orgel van de Domkerk in 1975 leidde tot een groots opgezette muziekdag met tal van uitvoerenden, ondersteund door een 100 pagina’s tellend programmaboek. Rijnders werd gevraagd als directeur van De Nederlandse Bachvereniging en bracht een jaar later in het samenwerkingsverband COMU de activiteiten van verschillende organisaties en ensembles voor oude muziek samen. Er werden donateurs geworven, er kwam een tijdschrift en een platenlabel, er werden verschillende concertseries op touw gezet en met kerstmis Engelse jongenskoren naar Nederland gehaald. Voor de officiële viering van 400 jaar Unie van Utrecht maakte de COMU het grootse muziekspektakel Gedenckclanck, dat in alle vijftien verdragssteden, van Groningen tot Brugge, werd uittgevoerd.
Ondertussen was in 1977 door de Utrechtse musicologiestudenten Jan Nuchelmans en Louis Grijp de stichting Pratum Musicum opgericht, speciaal voor de muziek uit Middeleeuwen en Renaissance. De meerdaagse viering van het vijfjarig bestaan van Pratum Musicum in 1981 in het twee jaar eerder geopende Muziekcentrum Vredenburg werd zo’n succes, dat plannen voor een vervolg niet konden uitblijven. In samenwerking met onder anderen de COMU en het Holland Festival, waar Frans de Ruiter inmiddels directeur was geworden, werd de blauwdruk voor een compleet festival geformuleerd. Al in 1982 ging het eerste Holland Festival Oude Muziek Utrecht van start, meteen in de nazomerse tiendaagse vorm.
Festival Oude Muziek 1982 ontwerp Rob van den Elzen.
Succesvol festival
Utrecht als locatie bleek ideaal. De fraaie oude binnenstad met de vele kerken en andere concertlocaties op loopafstand maakte Utrecht geschikt om veel verschillende activiteiten op een en dezelfde dag te bezoeken. Het programma-aanbod vertoonde bovendien een herkenbare hiërarchie: de avonden in Vredenburg waren voor het grote publiek en de absolute top, de late-avondconcerten waren voor de connaisseur en in de vijfuurconcerten kwam de subtop aan bod. Gedurende de dag klonken lunchconcerten als smaakmakertjes voor de avondconcerten en fringeconcerten met aanstormend talent. Aangevuld met klokgelui door het Utrechts Klokkenluidersgilde, carillonbespelingen, een videoclub, workshops, lezingen, een oudemuziekmarkt en een symposium kon moeiteloos een dagvullend programma worden samengesteld. De prijzen werden bewust laag gehouden om ook meerdaags festivalbezoek aantrekkelijk te maken. Het befaamde dikke programmaboek, de enige bron voor alle programma- en achtergrondinformatie fungeerde daarbij als smaakmaker.
Vanaf het begin telde het aanbod zo’n vijftig concerten en nog eens zo’n aantal aan omlijstende activiteiten. Zowel pers als publiek reageerde goed op de formule. Het bezoekersaantal groeide al snel naar een gemiddelde van 50.000, een getal dat in de loop der jaren wel eens wat schommelingen vertoonde, net als in het aantal evenementen, maar in drie decennia toch opmerkelijk stabiel bleef. Een legertje vrijwilligers ondersteunde de kleine, uit tien man bestaande organisatie tijdens het festival. Zij waren van vroeg tot laat in de weer, met als bonus de kijkjes achter de schermen, het contact met de musici en het gratis bijwonen van concerten-als de locatie niet uitverkocht was tenminste, wat zeer vaak het geval was.
Mekka ‘Joetregt’
Het hart van de Organisatie Oude Muziek werd gevormd door onbezoldigd secretaris van het bestuur Frans de Ruiter als zakelijk, publicitair en organisatorisch toptalent en programmeur Jan Nuchelmans als hartstochtelijk oudemuziekliefhebber en tevens wandelende muziekencyclopedie. De programmering bestreek vanaf het begin de tijdvakken Middeleeuwen, Renaissance, Barok en Klassieke periode, waaraan in iedere festivaleditie vier verschillende deelthema’s werden opgehangen, een formule die vele jaren ongewijzigd bleef. De geïnviteerde ensembles uit binnen- en buitenland waren allemaal specialisten op hun terrein, deels al met een gevestigde reputatie, zoals in de beginjaren bijvoorbeeld Sequentia, Musica Antiqua Köln, The Sixteen, The Consort of Musicke met sopraan Emma Kirkby, het Huelgas Ensemble, Collegium Vocale Gent en countertenor René Jacobs, het Amsterdam Baroque Orchestra, het Orkest van de Achttiende Eeuw, het Loeki Stardust Ensemble en Camerata Trajectina. Maar Nuchelmans volgde ook de nieuwste ontwikkelingen op de voet en gaf vele jonge talentvolle ensembles en vertolkers, onder wie bijvoorbeeld Concert Italiano, Al Ayre Espanol en Marco Beasley, hun eerste grote kansen. In die jaren trokken ook vele buitenlandse studenten naar Nederland om hier aan de conservatoria te studeren bij de pioniers. Zij verspreidden bij terugkeer in eigen land naam en faam van ‘Joetregt’, zoals het mekka van de oude muziek inmiddels internationaal bekend stond.
Richtingenstrijd
Ondertussen werden binnen de eigen gelederen nog steeds verhitte debatten gevoerd over de juiste speelwijzen. Het ging dan bijvoorbeeld over het tempo, dat door de pioniers steeds verder werd opgevoerd, tot ongenoegen van diegenen die daarin een gebrek aan respect voor de oude meesters zagen. Ook het afbakenen van het speelveld van de oude muziek was een hot issue: waar de liefhebbers van het eerste uur het sterfjaar van Bach 1750 als uiterste grens wilden hanteren, rukten de professionals al snel op tot het repertoire van de Weense Klassieken, waar de fortepiano lonkte, en in later jaren met Berlioz en Brahms zelfs tot ver in de 19e eeuw. Voortschrijdend inzicht had duidelijk gemaakt dat ook daar in de loop der tijd zeer veel was veranderd aan uitvoeringswijze en karakter van het instrumentarium. Dan was er nog ‘moedertaaltheorie’: die luidde dat de in opkomst zijnde Zuid-Europese ensembles de finesses van hun eigen repertoire veel beter konden doorgronden dan de musici uit noordelijker streken. Het was tegen het zere been van met name de Engelse ensembles, die zich al vanaf het begin hadden sterk gemaakt voor de uitvoering van Monteverdi en de zijnen.
Stuurloze jaren
Maar richtingenstrijd of niet, toch werd in de jaren negentig het succes van de oude muziek overal zichtbaar: de subsidie nam gestaag toe, en ook in het mainstream muziekleven werden nu oudemuziek-initiatieven ontplooid. Daaronder bijzondere wapenfeiten als een aantal semiscenische uitvoeringen van Mozartopera’s in het Amsterdamse Concertgebouw door The English Baroque Soloists onder John Eliot Gardiner, en de drie Monteverdi-opera’s die Pierre Audi regisseerde bij de Nederlandse Opera, begeleid door historische instrumenten.
Het festival ging van de weeromstuit ook avontuurlijker programmeren, wat betekende dat uitstapjes naar niet-westerse muziek in samenwerking met het Utrechtse podium RASA en incidenteel hedendaags repertoire niet werden geschuwd. Nieuwe thema’s kwamen in beeld, waaronder het herontdekte rijke repertoire uit Zuid-Europa en de nieuwe wereld, de specifieke uitvoeringspraktijjk van de Franse muziek, de rol van improvisatie in het repertoire en ook de ontwikkeling van de diverse instrumenten, die in de symposia stuk voor stuk, van de harp tot de renaissancefluit, aan bod kwamen.
In de tweede helft van de jaren negentig brak een moeizame periode aan voor het festival toen De Ruiter zijn positie als leider achter de schermen opgaf. Geen van de festivaldirecteuren die hem opvolgden, slaagde erin opnieuw een gouden duo met Nuchelmans te vormen, wat leidde tot ietwat stuurloze festivaljaren en uiteindelijk in 1999 tot het vertrek van Nuchelmans.
Maar ook het oudemuzieklandschap zelf was veranderd: door het succes van het genre konden musici op steeds meer plekken terecht en vlogen de honoraria de pan uit. Jaren van nijpende financiële tekorten, slechte recensies en tegenvallende bezoekerscijfers volgden. Pas met de komst van de jonge Belgische programmeur Jan van den Bossche, in 2004 uitmondend in zijn benoeming tot directeur, zette het herstel in met de introductie van nieuwe, avontuurlijke ensembles als Le Poeme Harmonique en L’Arpeggiata en draaiden ook de media weer bij.
Investeren in de toekomst
In 2005 hervond het festival definitief zijn elan met een eerste monothematische programmering, gewijd aan tien eeuwen polyfonie, het meest geliefde thema onder de trouwe festivalgangers, dat voor een publiekstoename van 15 procent zorgde. Deze festivaleditie speelde zich overigens voor een substantieel deel in kerken af, aangezien voor 2005 de sluiting van Vredenburg wegens renovatie was gepland. Dat gold ook voor 2006, toen het Festival Oude Muziek zijn 25-jarig jubileum vierde met een monothematisch festival gewijd aan het 17e-eeuwse Italië. In de jaren erna werd het monothematische beleid gehandhaafd, ook onder de nieuwe directeur Xavier Vandamme, die in 2010 zijn eerste festival, gewijd aan Lodewijk XIV, presenteerde. Het betreurde gebrek aan diversiteit werd in latere jaargangen overigens gerepareerd door de thematiek iets ruimer te formuleren, zoals met het thema Europa, dat de herdenking van 300 jaar Vrede van Utrecht internationale allure gaf.
Op vrijdag 29 augustus 2014 vond de opening van het Festival Oude Muziek Utrecht, gewijd aan het Habsburgse Rijk, met muziek vanaf de Middeleeuwen tot aan de Eerste Wereldoorlog, voor het eerst weer in het herrezen Vredenburg plaats. Alle achtuurconcerten zullen daar als vanouds in de grote zaal klinken en worden gevolgd door een programmering met exclusiever repertoire om half elf in de kamermuziekzaal. Het polyfone repertoire zal overdag in kerken worden uitgevoerd. Terug van weggeweest is de reeks gratis lunchconcerten in de grote zaal met jong talent, aansluitend bij het subthema Investeren in de toekomst. Die inzet moet waarborgen dat het Festival Oude Muziek in deze barre culturele tijden ook de komende jaren genoeg talent kan presenteren. Aan het repertoire zal het in elk geval niet liggen: een haast onuitputtelijke hoeveelheid oude muziek ligt nog steeds op uitvoering te wachten.
Hal Tivoli Vredenburg Oude Muziek Markt.
Thema’s Festival Oude Muziek van de laatste jaren:
- 2005 - Polyfonie, Jacob Obrecht
- 2006 - Le nuove musiche: het Seicento in Italië
- 2007 - Ars audiendi: de kunst van het luisteren, Dieterich Buxtehude, Jacob van Eyck, Domenico Scarlatti
- 2008 - Siglos de Oro: Spanje in de 16de eeuw
- 2009 - Three Germans in England: Handel, Haydn, Mendelssohn and a bit of Purcell
- 2010 - Louis Quatorze: Twee eeuwen Franse barokmuziek
- 2011 - Rome
- 2012 - Van Sweelinck tot Bach
- 2013 - #Europa
- 2014 - Habsburg: tien eeuwen muziek uit Wenen en Praag
- 2015 - England, my England: Sheppard, Bull, Gibbons, Byrd, Purcell, Tallis, Blow, Eccles, Lawes, Farnaby, Tomkins, Handel
- 2016 - La Serenissima
- 2017 - Zing, Vecht, Huil, Bid - Muziek van de reformaties
- 2018 - Het Bourgondische leven
- 2019 - Napoli – de vergeten hoofdstad van de muziek
- 2020 - Festival Oude Muziek: alternatieve online/offline editie
- 2021 - Muziek spreekt – Let’s talk
- 2022 – Galanterie- rococo van de 18e eeuw en meer
Programma van Festival Oude Muziek 2022, van 26 augustus tot en met 4 september
Kijk hier voor de programmering van het Festival in 2022.
Bijzonder is de rol van prof. dr. Rosi Braidotti, universiteitshoogleraar aan Universiteit Utrecht, theoreticus van het posthumane en activiste. Als co-curator van het festival benadert Braidotti het galante ideaal als sociale code, waarbij ze veel verder kijkt dan de achttiende eeuw alleen. Galanterie, hoffelijkheid en gedragsregels verbindt ze met Het boek van de hoveling van renaissanceauteur Baldassare Castiglione. Deze modellen werken door tot op vandaag. In een reeks salons staat Rosi Braidotti stil bij onderwerpen als conversatiekunst, ‘zachte’ diplomatie, technologische (n)etiquette en hedendaagse omgangsvormen, van GeenStijl tot Beste Beatrijs. Een samenwerking met designstudenten opent de deuren naar de wereld van de algoritmen, met het programmeren van galante robots als streefdoel. Braidotti’s werkplek: de rococo regentenzaal van de Fundatie van Renswoude.
Fundatie van Renswoude.
Regentenzaal Fundatie van Renswoude.
Foto's: Festival Oude Muziek, Tivoli Vredenburg, Fundatie van Renswoude, Het Utrechts Archief