Nieuws

Alexander Metelerkamp en zijn liefde voor bloemen en planten

In zijn veertiende bijdrage over groen erfgoed in Utrecht schrijft Michiel Plomp over Nieuwegracht 56. 'Een keurige familie die klaarzit voor de ochtendkoffie: dat was mijn associatie toen ik het schilderij van Alexander Metelerkamp met vrouw en zoon in hun tuin aan de Nieuwegracht voor het eerst zag. Ondertussen weet ik beter; het schilderij heeft een boodschap.'

Johan Heinrich Neuman, Alexander Metelerkamp en zijn gezin, 1851-52, olieverf op doek, 73,5 x 85 cm. Utrecht, Centraal Museum Utrecht, inv.nr. 23057

Alexander Metelerkamp (1804-1871), gepromoveerd jurist, was een bekendheid in Utrecht. Hij was kantonrechter en daarnaast lid van de Raad van de stad en lid van de Provinciale Staten. Op 3 juni 1830 huwde hij de hier op de voorgrond weergegeven Catharina G.J. Verloren (1805-1877). Zij stamde uit een voornaam geslacht uit Hoorn, maar haar ouderlijk huis stond letterlijk om de hoek, in de Brigittenstraat. Twaalf jaar later betrok het echtpaar met hun in 1835 geboren zoon Johannes Jacobus (1835-1899) een huis aan de Nieuwegracht, het huidige nummer 56. Op het schilderij oogt Johannes als 15 of 16 jaar oud. En dat kan kloppen want uit de bewaard gebleven documenten van de kunstenaar, Johan H. Neuman, blijkt dat hij dit portret omstreeks 1851-52 schilderde. 

NG56 2

Voorgevel van het pand Nieuwegracht 56, 1984 (Fotodienst GAU), Utrecht, Het Utrechts Archief [817369] 

NG56 3

Gezicht op de tuin, bijgebouwen en achtergevel van het pand Nieuwegracht 56, 1984 Fotodienst GAU), Utrecht, Het Utrechts Archief [817368]
De achtergevel van Nieuwegracht 56 is nog grotendeels hetzelfde als op het schilderij van Neuman. Alleen de loggia met zuilen heeft plaatsgemaakt voor een L-vormig balkon met uitbouw. Het lage, moderne gebouw rechts is de corridor uit 1939 die naar het Van-der-Laan-gebouw leidt. 

Bloemen en planten

Nieuwegracht 56 was groot, zowel het huis als de tuin. Het zeven traveeën brede huis was van oorsprong 17de-eeuws, maar zowel in de 18de als in de 19de eeuw is het fors verbouwd. De tuin liep als een van de weinige in dit blok helemaal door tot aan de Nieuwekamp, de parallel aan de Nieuwegracht lopende straat. Achter het huis bevindt zich een 19de-eeuws achterhuis van twee verdiepingen. Dat is de uitbouw rechts, waar het gezin op het schilderij voor zit. Het zou mij niet verbazen als de begane grond daarvan dienst deed als oranjerie. Als je goed kijkt, zie je achter de planten een stellig van zwart metaal vervaardigde, deels overgroeide loofgang of Laube. Dat zou een toepasselijke voorkant van de oranjerie geweest kunnen zijn.

Alexander en Catharina zitten hier natuurlijk niet zomaar in hun achtertuin. Op een duur geschilderd portret zit je eigenlijk nooit zomaar. Als iemand een portrettist laat komen, wil die persoon iets vieren of gedenken en dat middels een portret vastleggen en uitdragen. Met een bijzondere entourage kun je ook nog een en ander benadrukken. Zo liet het echtpaar alleen al met het tuinmeubilair zien dat ze au courant waren van de laatste modes. Voor hem een gietijzeren, classicistische tuinbank naar ontwerp van de Pruisische hofarchitect Karl Friedrich Schinkel en voor haar een stoel vervaardigd van in twee kleuren gelakt rotan in gotische stijl. Het zijn duidelijke neostijlen, horend bij de tijd van het eclecticisme.

Maar belangrijker is de locatie. Het is misschien moeilijk ons voor te stellen, omdat wij elkaar tegenwoordig overal met de mobiel portretteren, maar de tuin als locatie is hier zonder meer een uniek statement. In het oeuvre van de schilder Johan H. Neuman komt een dergelijk ‘tuin-portret’ behalve dit niet voor. En verder ken ik helemaal geen Nederlandse 19de-eeuwse geschilderde portretten ‘in de tuin’. Dat statement wordt nog eens onderstreept door al die verschillende soorten planten: in potten, in perken en langs de muren, tot in en op de loggia.

Het leuke is dat bijna al die afgebeelde planten te determineren zijn. Gerard van Buiten en Hans Persoon van de Botanische Tuinen, Utrecht, hebben mij erbij geholpen. Van rechts naar links zien we Aristolochia manchuriensis (Duitse pijp), met daaronder Nerium oleander (dubbele kweekvorm) en Strelitzia reginae. Rechts naast Johan staat een rood-groene struik, misschien een Figus ingens. Boven hem huift vermoedelijk een Campsis radicans. Direct links met een lichtrode bloem staat een Proteaceae (wellicht Metrosideros). De hoge struik die tot de bovenrand van de loggia komt, is waarschijnlijk een goed gesnoeide Banksia grandis, met daaronder een sinaasappelboom en een Europese dwergpalm (Chamaerops humilis). Links van Alexander zien we een Paeonia suffruticosa (Witte Boompioen) en uiterst links – de schaduw tekent zich af op het pad – bloeit een camelia. Tegen de zuilen van de loggia staan yucca’s – of misschien zijn het Doryanthes –, terwijl in de zwarte gietijzeren potten daarboven dracena’s te zien zijn. Het boeket bevat gevuldbloemige rozen, fuchsia’s en lathyrus. 

En nou vermoed ik zomaar dat de huidige lezer ervan uitgaat dat deze planten de liefhebberij waren van de vrouw des huizes: Catharina Metelerkamp-Verloren. En toch was dat niet het geval; dat is letterlijk buiten de waard rekenen. Het was namelijk de liefhebberij van haar man Alexander. Hij werkte dan wel niet zelf in de tuin – midden 19de eeuw hadden mensen als Metelerkamp daar personeel voor –, maar dat laat onverlet dat de planten en de tuin zonder twijfel zijn terrein waren. Hij was degene die overlegde met de tuinman, die de namen kende, die de planten selecteerde en die zei wanneer de vorstgevoelige planten naar binnen moesten. De vrouw zou pas in de loop van de 20ste eeuw iets meer zeggenschap krijgen. De wereld van de horticultuur was daarop geen uitzondering.

Genootschap

Hoe weten we dat de Utrechtse kantonrechter Metelerkamp zo’n enorme tuin- en plantenliefhebber was? Dat komt door zijn grote bemoeienis met het in 1841, in Utrecht opgerichte, Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde, de oudste landbouworganisatie van Nederland. De initiatiefnemer was Cornelis Adriaan Bergsma, hoogleraar in de Landhuishoudkunde. Terwijl er in het buitenland tal van dit soort organisaties waren die wetenschappelijk en praktisch de landbouw vooruithielpen, ontbrak zoiets in Nederland. Echte boeren en tuinders waren geen lid van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde. Het ging in het begin vooral om (adellijke) grootgrondbezitters en geïnteresseerde notabelen uit de stad en de provincie Utrecht en ook wel van daarbuiten. 

NG56 4

Jean J.A. van Winsen, Bloemententoonstelling in het gebouw Tivoli aan de Kruisstraat, Utrecht, bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde in Utrecht, 1891, Utrecht, Het Utrechts Archief [97118] 
De tentoonstellingen van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde duurden ongeveer vier dagen. Omlijst met een diner en een muziekuitvoering waren ze destijds belangrijke sociale evenementen.

Het genootschap verzorgde publicaties, lezingen en bovenal tentoonstellingen. Vanaf de oprichting in 1841 werden elk jaar twee tentoonstellingen georganiseerd in Utrecht, waarbij een grootse uitstalling van bloemen, planten, agrarische producten en werktuigen werd gecreëerd. Er deden gemiddeld zo’n vijftig inzenders aan mee, die tezamen voor een inbreng van honderden bloemen en planten zorgden. In 1843 waren op de voorjaarstentoonstelling ‘in de zaal van den Schouwburg’ in totaal 1583 bloemen en planten te zien, zoals te lezen was in het Dagblad van ‘s Gravenhage. Hiervoor waren prijzen te winnen, variërend van een getuigschrift tot zilveren medailles.

NG56 5

Dirk van Lokhorst, Oningevuld getuigschrift voor de bekroonden op de tentoonstelling van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde, 1870, kleurenlitho, 60 x 47 cm, Utrecht, Het Utrechts Archief [32705]

Het zal de lezer waarschijnlijk niet verbazen dat Alexander Metelerkamp een van de inbrengers was. Als we willekeurig enkele ‘Naamlijsten’ doornemen die bij de tentoonstellingen werden uitgegeven, bijvoorbeeld die uit 1844, 1854 en 1868, dan blijkt daaruit dat hij een majeure plantenliefhebber was. In 1844 bracht hij 46 plantensoorten in, waaronder vijf verschillende fuchsia’s en vier verschillende begonia’s. In 1854 ging het om 37 soorten planten, te weten vijf variëteiten banksia’s, vier variëteiten dryandra’s en drie variëteiten protea’s. En in 1868 ten slotte bestond zijn inzending in totaal uit 42 verschillende soorten planten, waaronder niet minder dan veertien (!) verschillende camelia’s. Zelfs haalde hij een keer de landelijke pers met zijn liefhebberij. Op 19 januari 1852 was in de Nieuwe Rotterdamsche Courant te lezen: ‘Nimmer had men tot dusver hier te lande de gelegenheid een bloeijende Rhododendron Javanicum te zien. De heer mr. Metelerkamp, kantonrechter te Utrecht, smaakt nu het genoegen in zijne schoone bloem-verzameling een zodanig exemplaar te bezitten’.

NG56 6

Walter Hood Fitch, Javaanse Rhododendron (Rhododendron javanicum). Uit: Curtis’s Botanical Magazine, Londen 1847, Bibliotheek Teylers Museum, Haarlem
Alexander Metelerkamp was een belangrijke plantenkenner en -liefhebber. Op de tentoonstellingen van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde behaalde hij regelmatig prijzen met de door hem ingebrachte planten. Met deze bloeiende ‘Javaanse Rhododendron’ haalde hij in 1852 zelfs de Nieuwe Rotterdamsche Courant. 

Vanaf 1845 was Metelerkamp ook actief in het bestuur van het genootschap. Twee jaar later volgde hij zijn schoonvader Pieter Verloren op als tweede voorzitter, naast voornoemde Bergsma. Nog eens vier jaar later, op 19 juli 1851, werd hij zelf tot voorzitter benoemd tijdens een bijzondere vergadering bij hem thuis. Voor die benoeming had men de statuten moeten wijzigen, omdat het hoogleraarschap Landhuishoudkunde gekoppeld was aan het voorzitterschap. Tot in 1867 zou Metelerkamp deze functie vervullen. We mogen aannemen dat de families Verloren en Metelerkamp zeer vergenoegd waren met de benoeming in 1851, en het lijkt me daarom logisch dat het ‘groene portret’ van Metelerkamp met zijn gezin in zijn tuin, deze benoeming gedenkt, mede omdat het precies in deze tijd is geschilderd.

Metelerkamp en de Van Lunterens

Een ander interessant aspect aan Alexander Metelerkamp waren zijn contacten met de bekende Utrechtse tuinarchitecten en kwekers Van Lunteren. Hendrik, Samuel en Isaack van Lunteren – vader, zoon en kleinzoon – bezaten aan de Servetstraat, midden in de stad Utrecht, naast de Domtoren, de kwekerij Flora’s Hof. Metelerkamp heeft van 1845 tot 1856 samen met Hendrik, en later met Samuel, in het bestuur gezeten van het genootschap. Zoon Johannes nam dat weer over. Tevens zat hij samen met Esaias van Lunteren (broer van Samuel) in een subcommissie van het genootschap die medailles uitdeelde aan goed presterende marktkooplui op de Utrechtse bloemenmarkt. Logisch dus dat Alexander Metelerkamp de Van Lunterens opdrachten gaf voor tuinkundige zaken. Zo weten we dat hij Samuel – die architect was – zijn buitenplaats Lindenhorst in Driebergen omstreeks 1862-63 heeft laten verbouwen.

NG56 7

Petrus Josephus Lutgers, Gezicht op Huize Lindenhorst en zijn omringende tuin, met rechts de Hoofdstraat, Driebergen, 1868-69, litho, 160 x 225 mm. Utrecht, Het Utrechts Archief [201537]
Alexander Metelerkamp bouwde zijn buitenhuis Lindenhorst direct tegen een al bestaande boerderij aan, die in functie bleef. Een dergelijke combinatie van buitenhuis en boerenbedrijf was in de 19de eeuw uitzonderlijk.

Vijf jaar later maakte Samuel een ontwerptekening voor een stal en koetshuis aan het eind van de tuin bij Nieuwegracht 56. Voor Alexanders broer Adriaan Metelerkamp heeft Samuel van Lunteren de oranjerie en de serres aangelegd op diens buitenplaats Groot Engelenburg in Brummen.

NG56 8

Samuel van Lunteren, Ontwerptekening voor de voorgevel van stal en koetshuis in de Nieuwekamp.

Van deze ontwerpen zijn we op de hoogte door archiefstukken of door opmerkingen van tijdgenoten, maar het kan niet anders dan dat er meer connecties en ontwerpopdrachten zijn geweest. Het is bijvoorbeeld toch voor de hand liggend dat Samuel, naast de buitenplaats Lindenhorst, tevens het omliggende park voor zijn rekening nam? Je kunt het ook omdraaien: is het aannemelijk dat Metelerkamp een andere firma gevraagd zou hebben om zijn tuin aan de Nieuwegracht te ontwerpen? Dat zou een affront geweest zijn richting Servetstraat. We mogen er gevoeglijk van uitgaan dat het gebogen zandpad en het fraaie ronde grasperk met daarin een bloembed, zoals zichtbaar op het schilderij van Neuman, onderdeel uitmaakte van een ontwerp van een Van Lunteren.

Gewaagder is het idee dat een van de Van Lunterens ook het huis aan de Nieuwegracht onderhanden heeft genomen. Uit bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat pand Nieuwegracht 56 in de eerste helft van de 19de eeuw ‘fors verbouwd’ is. Het gezin kwam er in 1842 wonen, en het is goed denkbaar dat toen het huis is aangepakt. Twee modernistische zaken op Neumans schilderij doen denken aan ontwerpen van Van Lunteren: het plafondlicht met legramen in de loggia en de vrijwel zeker in ijzer uitgevoerde loofgang achter de planten. Samuel gebruikte graag moderne materialen in zijn ontwerpen. Maar goed, dat moet bij een suggestie blijven. 

Verbrokkeling

In de zomer van 1906 onderging het huis en hoogstwaarschijnlijk ook de tuin aan Nieuwegracht 56 nog een laatste hoogtepunt. Het huis was na het overlijden van Catharina in 1877 overgenomen door een neef van haar: Pieter Verloren van Themaat. Hij was de voogd van zijn neef Hendrik Boudewijn Verloren van Themaat, die in 1906 als 22-jarige student de rol van Germanicus bij het gelijknamige lustrum zou spelen. Het betrof een van de meest kostbare en extravagante lustrumfeesten van de Utrechtse Universiteit en het Utrechts Studenten Corps.

NG56 9

Portret van Germanicus, opperbevelhebber van het leger in Germanië, voorgesteld door Hendrik Boudewijn Verloren van Themaat, 1906, prentbriefkaart, 14 x 9 cm. Utrecht, Het Utrechts Archief [220573]
Hendrik Boudewijn Verloren van Themaat was de hoofdpersoon in de maskeradeoptocht ter gelegenheid van het 54e lustrum van de universiteit te Utrecht met als thema De triomftocht van Germanicus binnen Rome in 17 na Chr.

NG56 10

Voorgevel van Nieuwegracht 56, versierd ter gelegenheid van de lustrumfeesten van de Utrechtse universiteit met als thema ‘Germanicus’, 1906, prentbriefkaart, 9 x 14 cm. Utrecht, Het Utrechts Archief [86700]

Voor die gelegenheid werd het huis aan de Nieuwegracht omgetoverd tot een Romeins paleis. De lustrumvierders zullen het huis en de tuin regelmatig hebben bezocht. Opvallend zijn de bloemen en planten in deze Romeinse geveldecoratie, die ook heel goed door de Van Lunterens geleverd kunnen zijn. Zij adverteerden rond 1900 namelijk regelmatig voor hun bloemdecoraties, zoals kransen, manden en boeketten (‘bruid, bal en voor vazen’). Het is kortom mogelijk dat de verbintenis tussen Nieuwegracht en Servetstraat nog iets langer heeft aangehouden.

De tuin behorend bij het huis aan de gracht bestaat nog steeds, zij het dat deze nu veel kleiner en verbrokkeld is. Nieuwegracht 56 werd nog tot 1921 particulier bewoond, maar in dat jaar vestigde zich er de r.-k. huishoudschool Maria in den Wijngaard. Achttien jaar later volgde een uitbreiding met een drie verdiepingen tellend gebouw aan de Nieuwe Kamp, naar ontwerp van vader en zoon Leo en Jan van der Laan, architecten uit Leiden. Voor dit gebouw was een deel van de tuin van Nieuwegracht 58 aangekocht. De gebouwen werden met elkaar verbonden door een corridor in de tuin. 

NG56 11

Voorgevel van de voormalige huishoudschool ‘Maria in den wijngaard’, Nieuwekamp 11, Utrecht, jaartal onbekend

In 1958 werd het huis aan de Nieuwegracht, inclusief een klein stukje tuin, afgestoten door de huishoudschool, maar het grootste deel van de tuin behield de school aan de Nieuwe Kamp. Uiteindelijk is de school vertrokken en is het ‘Van der Laan gebouw’ in 2005 verbouwd tot 14 zelfstandige appartementen. Daarbij is het groene terrein gelukkig ongemoeid gelaten. Wel heeft men dit in compartimenten verdeeld, zodat degenen die een appartement hebben grenzend aan de tuin een eigen stukje kregen. De overige bewoners gebruiken de rest van de tuin. Die is daarvoor ingericht met afwisselend open ruimtes en meer besloten plekken.

NG56 12

Achtergevel van de voormalige huishoudschool ‘Maria in den wijngaard’ met de tuin, Nieuwekamp 11, Utrecht, 2023

Tot slot

Alexander Metelerkamp was in het midden van de 19de eeuw in Utrecht een alom bekende figuur. Nu kent niemand zijn naam meer, of men zou abusievelijk kunnen denken dat hij de stichter was van de Metelerkamp Fundatie, een groep van acht huizen aan het Achterom en de Nieuwe Kamp, die tussen 1844 en 1851, niet ver van zijn woonhuis, werden gebouwd. De persoon hierachter was echter zijn ongetrouwde zus Petronella Ph.J. Metelerkamp (1808-1850). Vast staat dat Alexander met zijn liefde voor botanie en tuinkunst en zijn grote inzet voor het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde in Utrecht veel goeds heeft gebracht. Op 31 augustus 1855 schreef een journalist in de Utrechtsche provinciale en stads-courant n.a.v. de toen lopende tentoonstelling van het genootschap, dat er de afgelopen jaren veel veranderd was in de stad en dat er veel bloemisten – lees kwekers – bijgekomen waren. Die kwekers hadden met al hun activiteiten ‘Utrecht aan het hoofd geplaatst der Nederlandsche hortikultuur.’ Die uitspraak is natuurlijk een beetje chauvinistisch, maar raakt wel een evidente en belangrijke waarheid dat het genootschap en haar bestuurders aan het groenleven in de stad en de provincie in de 19de eeuw een enorme boost gegeven hebben. 

Met dank aan Dominique Vermeulen, bouwhistoricus en restauratieadviseur bij Architectenbureau Wevers & Van Luipen in Utrecht (Vermeulen is betrokken bij de voorbereiding van een publicatie over de Van Lunterens).

Literatuur: UDS (Utrechts Documentaties systeem), zie www.documentatie.org; Liesbeth M. Helmus, De verzamelingen van het Centraal Museum Utrecht. Schilderkunst tot 1850, Centraal Museum Utrecht 1999, I, p. 345-348, ill. II, p. 1211-1212, cat.nr. 474; Michiel C. Plomp, ‘Alexander Metelerkamp en zijn rol in het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde in Utrecht’, in: Natura Artis Magistra. Verhalen over cultuur, landschap en natuur, Hilversum 2021, p. 125-136.