100 jaar geleden: Utrecht was DADA!
Oud-Utrecht dateert van 1923, hetzelfde jaar waarin er een onvergetelijke avond in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen plaatsvond. De tussen gotiek en neoclassicisme ingedommelde burgerij van Utrecht kreeg op 29 januari 1923 hoog avant-gardistisch bezoek: Dada! Het zou de meest legendarische slag van de hele Nederlandse Dada-veldtocht worden. De avond liep volledig uit de hand, het publiek misdroeg zich, er was schandaal, de hoofdrolspelers publiceerden achteraf tegenstrijdige verhalen.
Hieronder een artikel van kunsthistoricus Mark van Gend uit Tijdschrift Oud-Utrecht 2011. Het zou tot een heropvoering van de Dada soirée komen in 2013 bij het 90-jarig bestaan van Oud-Utrecht; een verslag daarvan en het boek Dada Utrecht van Niels Bokhove en Mark van Gend zijn hieronder te vinden.
Groote Dada avond 29 januari 1923.
Dada was in 1916, tijdens de Eerste Wereldoorlog, ontstaan binnen de internationale gemeenschap van naar Zwitserland gevluchte kunstenaars. Overtuigd dat de wereld nu echt helemaal gek was geworden, besloten zij met hun kunst de mensen een spiegel voor te houden van de absurditeit van de heersende sociale, politieke, morele en artistieke conventies. Theo van Doesburg, de uit Utrecht afkomstige voorman van De Stijl, zag in Dada de destructieve kracht die nodig was om de maatschappelijke ruimte te creëren voor het moderne tijdsbewustzijn van de nieuwe, constructivistische kunst. In 1922, ter ere van een internationaal congres van moderne kunstenaars rondom het Bauhaus, organiseerde hij samen met enkele Duitse dadaïsten voorstellingen in Weimar (zijn toenmalige woonplaats), Hannover en Berlijn, en vatte daarbij het plan op om ook Nederland eindelijk echt kennis te laten maken met Dada.
Deelnemers aan het Dada-constructivistisch congres in Weimar, september 1922, onder wie Theo van Doesburg, midden, met nummer De Stijl op zijn hoofd, Nelly van Doesburg, links van Theo.
Cor Vos Jan Engelman en Willem Maas die Kurt Schwitters op het station ontvingen met een modernistisch boeket van bloemen in conservenblikken.
De tournee die hij samen met zijn partner Nelly en de Duitse omnikunstenaar Kurt Schwitters begin 1923 door Nederland maakte was publicitair een groot succes (er werd vrijwel overal schande van gesproken) en wordt vaak beschouwd als het laatste belangrijke wapenfeit van de internationale Dada. Vooral de avond in Utrecht zou furore maken.
Voor de pauze
Dankzij de sensationele krantenartikelen over eerdere Dada-soirees in andere steden was de grote zaal van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen aan de Mariaplaats van tevoren al vrijwel uitverkocht.
Het door Theo van Doesburg ontworpen uitvouwbare programmaboekje.
Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen 1922 Het Utrechts Archief.
Ook burgemeester Fockema Andreae had blijkbaar de kranten gelezen; die maandagavond 29 januari 1923 moesten de bezoekers bij binnenkomst al langs vier agenten en in de zaal zaten nog eens zes politiefunctionarissen plus de commissaris zelf. Daarnaast bestond het publiek voor een groot deel uit studenten, een flinke delegatie lokale journalisten en verschillende Utrechtse avant-gardistische kunstenaars. Er verscheen er een keurig geklede heer op het podium, Schwitters, die het zenuwachtige en onrustige publiek kort doch streng toesprak dat men zich diende te gedragen en zo niet, dat er dan afkoelingspauzes van enkele minuten ingelast zouden worden. Dit had uiteraard (en niet geheel onbedoeld) een averechts effect en zorgde er alleen voor dat het algemene rumoer groter werd. Achterin de zaal begon er ineens een man hardop te spreken, waardoor het in één klap stil was.
Kunsttheoretisch essay Wat is Dada? dat te koop was bij de Dada Soirée.
De man, Theo van Doesburg, las een essay voor over de aard en betekenis van Dada en wandelde al lezend naar het podium, waar hij vervolgens aan een tafel ging zitten. Hij was gekleed in een strak zwart pak, zwart overhemd, witte das en witte sokken, hij had zijn gezicht extra bleek gepoederd en droeg een monocle. In zijn lezing ‘betoogde hij o.m., dat beschaving is een graad van geraffineerdheid waarin onze instincten tot uiting komen. Dada noemde hij een spiegel waarin men de wereld ziet. Men constateert dan tegelijk orde en wanorde, ja en neen; ik en niet-ik. Overal staan thans Dadaïsten op. Als voorbeeld noemde de inleider het feit dat aan den eenen kant duizenden trekken naar de anti-militaristische congressen, terwijl anderzijds duizenden met groote blijmoedigheid naar het front trekken. Dada is de onmogelijkheid een draaiorgel van een altaar te onderscheiden.’ Onder de toeschouwers, voor wie de nogal serieuze cultuurtheoretische tekst grotendeels onbegrijpelijk was en die met ingehouden adem wachtten tot de aangekondigde malle fratsen begonnen, was de spanning inmiddels te snijden.
Ineens stond er midden in het publiek een man op die dierengeluiden begon te maken (Schwitters). Verschillende toeschouwers deden enthousiast mee, met name de aanwezige studenten, terwijl Van Doesburg onverstoorbaar doorlas en ter afsluiting nog enkele dadaïstische aforismen de zaal in slingerde: ‘De dadaïst haat de domheid maar mint de onzin’; ‘De kunst houdt op waar men haar begint te begrijpen’; ‘Geestelijke ondervoeding is de kwaal der vetten.’ Toen de lezing voorbij was, verscheen Schwitters weer op het podium en droeg enkele van zijn dadaïstische gedichten voor, waaronder het onvermijdelijke succesnummer Anna Blume: ‘[…] Du trägst den Hut auf deinen Füßen und wanderst auf die Hände […] Blau is die Farbe deines Gelben Haares. […] ich liebe dir! - Du deiner dich dir, ich dir, du mir. - Wir? […] du bist von hinten wie von vorne: a-n-na.’ Hilariteit alom.
Dit was onderdeel van een hele reeks gedichten waarin herhalingen tot in het absurde een grote rol speelden, waardoor de zenuwen van het publiek tot het uiterste werden gespannen. Sommige gedichten werden door Schwitters gezongen, daarbij blijk gevend van een onverschrokken toondoofheid. Het publiek maakte steeds harder dierengeluiden, er werd gelachen en gejoeld en ook in reactie op de gedichten werd er van alles geroepen. Om de gemoederen enigszins tot bedaren te brengen speelde Nelly van Doesburg, die een begaafd pianiste was, de Treurmars voor een vogeltje van de avant-gardistische componist Vittorio Rieti. Vervolgens ging Schwitters weer verder, nu met een enigszins nihilistische en nogal absurdistische ‘analyse van onze tijd’, inhoudelijk moeilijk te volgen en bovendien met mitrailleursnelheid op het publiek afgevuurd. Dit antwoordde met lachsalvo’s en ander kabaal. Schwitters droeg nog een paar dadaïstische liefdesgedichtjes voor, zichzelf daarbij begeleidend met een soort ratel waarmee hij metalige muziekdeuntjes speelde, pling ploing plang ploing. En toen gebeurde er op het Utrechtse podium iets dat zo dadaïstisch was dat zelfs de dadaïsten er versteld van stonden.
Nelly van Doesburg door Theo van Doesburg.
Dadaïstisch Intermezzo (vanuit de zaal)
Vanaf dit punt beginnen de verslagen verschillende richtingen uit te gaan en spreken ze elkaar op enkele fundamentele punten ook tegen. Er zijn drie versies, te beginnen met het artikel dat de Utrechtse journalist Cor Schilp in 1956 (dus 33 jaar na dato) in het literaire tijdschrift Maatstaf publiceerde. Hierin beschrijft hij hoe enkele journalisten het plan beraamden en uitvoerden om de dadaïsten op een dadaïstische ontvangst te trakteren. Stuwende kracht achter deze publieksactie was de lokale journalist Cor Vos: ‘Op zijn kamer aan de aloude Vismarkt werden de plannen uitgebroed. Een ouderwetse staande houten kapstok zou worden “aangekleed” en als hulde aan de Dadaïsten worden aangeboden. […] Er werd iets van een dadaïstische tekst samengesteld en deze zou door een stedelijke “humorist” worden voorgelezen. […] Toen het programma in de tweede helft een eindje was gevorderd, gebeurde het. Tot ieders verrassing ging plotseling de linkerdeur van het podium open en daar verscheen een kleine man in smoking, die een grote “standaard” naast zich neerzette, bekroond door een hardgroene affiche, met een varken erop, omgeven door festoenen van koolranken, stukken worst en anderszins. Theo van Doesburg, die juist met een uiteenzetting bezig was, liep op de man af, om hem te zeggen, dat hij zich moest vergissen, toen de indringer een groot papier uit zijn binnenzak haalde en een lange speech hield, doorspekt met citaten en dwaasheden. Van Doesburg begreep het niet en Kurt Schwitters, die de Hollandse taal niet machtig was, nog minder. De eerste wond zich eerst vreselijk op, maar toen dat niet hielp, zette hij zich verontwaardigd, maar berustend op de rand van het podium, om de ongewenste golf van welsprekendheid over zich heen te laten gaan. Weliswaar was er “politiemacht” in de zaal, onder aanvoering in hoogsteigen persoon van een deftig commissaris, maar eer deze kon ingrijpen, was de speech afgelopen en de man met achterlating van de dadaïstische lauweren verdwenen. Van Doesburg reageerde zonder de minste humor. De anonieme ineenzetters van deze “huldiging” hadden anders verwacht. Hij leek uit het veld geslagen en ontmoedigd. Hij deelde mee, of hij liet het doen, dat het programma niet meer zou worden voortgezet. Een verwarring ontstond en het publiek maakte aanstalten om de zaal te verlaten. Teneinde te redden wat er te redden viel, sprong één der initiatiefnemers op het podium om het publiek te verzekeren, dat het allerminst de bedoeling was geweest om de avond te verstoren, maar alleen om tegenover de dadaïstische “uitvoering” een poging van huldiging te plaatsen in typische Dada-vorm.’ In het artikel vermeldt Schilp nergens dat hij bij de voorbereidingen of de voorstelling zelf aanwezig was, maar ook niet van hoe hij dan aan zijn toch gedetailleerde gegevens is gekomen. In zijn (veel op gesprekken met direct betrokkenen gebaseerde) boek over de Utrechtse kunstwereld in de 20e eeuw schrijft Jan Juffermans dat Schilp zelf één van de samenzweerders was en dat het bovendien Schilp was die op het podium klom om de gemoederen tot bedaren te brengen. De versie van Schilp, die door vrijwel alle latere auteurs is overgenomen, en met name de rol die daarin wordt geschetst van Theo van Doesburg, als een flauwe kerel die de voorstelling wilde afbreken (waarna de organisatoren van de publieksactie de avond redden) wordt niet door contemporaine journalistieke bronnen ondersteund. De tweede versie die we hebben van de gebeurtenissen, van Kurt Schwitters, geeft zelfs een compleet tegengesteld beeld.
Dadaïstisch Intermezzo (vanaf het podium)
In januari 1932 (dus negen jaar na dato en aanzienlijk korter op de gebeurtenissen dan Schilp) publiceerde Schwitters een artikel in het aan de toen net overleden Van Doesburg gewijde laatste nummer van het tijdschrift De Stijl, waarin hij hun vriendschap en samenwerking herdacht. Als glorieus hoogtepunt hiervan beschouwde hij de Nederlandse Dada-veldtocht: ‘De mooiste belevenis voor mij was toen in Utrecht plotseling, toen ik net bezig was met het voordragen […], terwijl Does zich in de artiestenkleedkamer bevond, meerdere onbekende en vermomde mannen op het podium verschenen, om mij een eigenaardig bloemstuk aan te bieden, en vervolgens de voordracht verder over te nemen. Het bloemstuk was ongeveer drie meter hoog en gemonteerd op een lang houten geraamte. Het bestond uit half vergane bloemen en botten en had als top een helaas ontpotte calla. Daarnaast werd er een zeer grote verrotte lauwerkrans van het Utrechtse kerkhof der burgerlijkheid aan mijn voeten gelegd en een verbleekt lint uitgespreid, en één van de heren ging aan mijn tafel zitten en las uit een grote meegebrachte bijbel iets voor. Omdat ik hem als Duitser niet goed verstond, vond ik het mijn plicht Doesburg op de hoogte te stellen, zodat hij met deze heer enkele vriendelijke woorden zou kunnen wisselen. Maar het verliep anders. Toen Doesburg kwam, zag en overwon hij. Dat wil zeggen, toen hij de man zag, aarzelde hij niet lang en, zonder zich eerst voor te stellen en zonder enig ceremonieel, kieperde hij hem met zijn bijbel en reusachtige bloemstuk in de orkestbak. Het resultaat was ongeëvenaard. Weliswaar was de ene man nu verdwenen, maar als één man stond het publiek nu op. De politie huilde, en het publiek vocht om maar een stukje van het bloemstuk te bemachtigen; overal werden bloederige botten rondgezwaaid, waarmee men zichzelf en ons gelukwenste. Het was een ongeëvenaarde dadaïstische triomf.’ In een persoonlijke brief vanuit Engeland aan Raoul Hausmann, één van de originele dadaïsten, kwam hij er zelfs in 1947 nog eens op terug: ‘In Utrecht kwamen ze het podium op, boden mij een stel uitgedroogde bloemen en bloederige botten aan en begonnen in onze plaats voor te lezen, maar Doesburg gooide ze in de verlaging, waar het orkest normaal zit, en het gehele publiek deed dada. Het was alsof de dadaïstische geest kwam over honderden mensen die ineens beseften dat ze menselijk waren. Nelly stak een sigaret op en riep tegen het publiek, dat aangezien het publiek behoorlijk dada was geworden, wij nu het publiek zouden zijn. We gingen zitten en bekeken onze bloemen en mooie botten.’
Ook de rol die Theo van Doesburg in deze versie toebedeeld krijgt, wordt niet door journalistieke bronnen ondersteund, hoewel een dergelijke radicale actie toch zeker wel het vermelden waard zou zijn geweest. De waarheid ligt ongetwijfeld ergens in het midden. Uit krantenartikelen die de dag na de Dada-soiree werden gepubliceerd komt in ieder geval een wat minder spectaculair, maar nauwelijks minder chaotisch beeld naar voren.
Dadaïstisch Intermezzo (in het midden)
Een journalist van Het Vaderland gaf een vrij kort en zakelijk verslag van de avond, waarin over Theo van Doesburg niets werd gemeld, maar wel de rol van Nelly zoals Schwitters die voorstelt wordt bevestigd. In het Utrechtsch Nieuwsblad verscheen een veel langer en uitvoeriger artikel waarmee, in combinatie met alle bovenstaande gegevens, een waarschijnlijk in grote lijnen toch wel redelijk waarheidsgetrouw beeld van de publieksactie kan worden geschetst: terwijl Schwitters voordroeg uit eigen werk verscheen er plotseling een onbekende man in rokkostuum op het toneel. Hij droeg een met allerlei kleurrijke rommel versierde staande kapstok en had ook een enorme oorkonde bij zich die hij, nadat hij op de stoel was gaan zitten, uitklapte en begon voor te lezen. Het publiek begon te joelen en te zingen, daarbij aangemoedigd door een enthousiaste Schwitters. Het was goedbedoelde plagerij van enkele jonge journalisten, imitatie als sympathie betuiging. Doordat de tekst echter volledig bestond uit absurditeiten en verder iedere dadaïstische inhoud ontbeerde, kwam die boodschap niet echt over. Omdat het niet duidelijk was hoe lang het ging duren, betrad Van Doesburg het podium en vroeg of het nog niet genoeg was. Het publiek vond echter van niet, begon de voorlezer nog harder aan te sporen, en die bleef dus ook maar doorgaan. Toen de voordracht klaar was en de man het podium verliet, brak er in de zaal totale chaos uit. Nelly sprak de toeschouwers toe en verklaarde dat Utrecht de eerste stad was waar het publiek zelf dada was gaan doen en dat men daarom nu de rollen eens wilde omdraaien. Vervolgens gingen ze met zijn drieën aan de tafel op het podium zitten. Het publiek nam de uitdaging met beide handen aan. Na de journalisten kwamen nu de studenten in actie. De brutaalste beklommen het podium en grepen de dadaïstische trofee, die vervolgens, in steeds meer losse onderdelen, door de zaal werd gedragen. De politie probeerde schreeuwend en fluitend tevergeefs boven de herrie uit te komen om de meute tot de orde te roepen, maar greep verder niet in, en zelfs de aanwezige commissaris kon niet verhinderen dat de wederrechtelijk ontvreemde huldeblijk de andere kant van de zaal bereikte en het balkon op werd gehesen. Ondertussen was er op het podium blijkbaar verhelderend overleg geweest tussen de journalisten en de dadaïsten, en iemand (Schilp?) maande het publiek tot kalmte met de mededeling dat de voorstelling zou worden voortgezet als iedereen weer ging zitten. Van Doesburg verklaarde dat de actie ongetwijfeld goed bedoeld was, maar wel wat te geforceerd was uitgevoerd. Vervolgens zong Schwitters nog een oorverdovende ballade, gevolgd door enkele constructivistische klankgedichten, en toen was het de hoogste tijd voor de pauze.
Gedicht I.K. Bonset (Theo van Doesburg)
Na de pauze
Het tweede deel van de soiree begon met Van Doesburg die vanaf het balkon aforismen van de beruchte Nederlandse dadaïstische dichter I.K. Bonset (dat was hij zelf) de zaal in slingerde. Vervolgens verscheen Schwitters weer op het podium, vol trots getooid met de half vergane lauwerkrans die aan de kapstoktrofee bevestigd was geweest. Hij droeg wat dadaïstische lyriek voor, gevolgd door letterlijk onbegrijpelijke cijfer en klankgedichten, ondertussen begeleid door Nelly op de piano. Zij speelde vervolgens de Bruiloftsmars voor een krokodil en de Militaire mars van de mieren van Rieti. Nadat Van Doesburg nog een serie gedichten van Bonset had voorgedragen, besloot Nelly de avond met een avant-gardistische ragtime van de componist Satie. Echt rustig werd het niet meer, sommige bezoekers bleven roepen en dierengeluiden maken, maar de tweede helft van de soiree verliep verder zonder echte incidenten. In de week daarna brak er echter in de coulissen van de lokale Utrechtse journalistiek nog een licht dadaïstisch relletje uit. De jonge journalisten die de publieksactie hadden georganiseerd, werden in het Utrechtsch Dagblad door hoofdredacteur dr. P.H. Ritter jr. publiekelijk terecht gewezen. Journalisten hadden immers de taak om verslag te doen van het nieuws, niet om het zelf te maken. De jongelingen waren vervolgens zo onbeschaamd om hier in een open brief tegenin te durven gaan, waarna Ritter met een iedere dadaïstische parodie overtreffend, autoritair burgerlijk-conservatief betoog een punt zette achter de discussie. Wat er precies die legendarische avond in 1923 is gebeurd, zullen we wel nooit meer weten, maar wat we wel met absolute zekerheid kunnen concluderen is dat de terugkeer van de internationale avant-gardist Theo van Doesburg naar zijn geboortestad niet onopgemerkt voorbij ging: Utrecht was DADA!
Tips
Verslag van de reconstructie van de Groote Dada-avond in 2013.
Hier een reeks foto's van de reconstructie.
Youtube met impressie van de reconstructie van de Groote Dada-avond op 20 oktober 2013.
Boek Utrecht Dada
Deze publicatie bevat de integrale speeltekst van de reconstructie, een herdruk van Theo van Doesburgs Wat is Dada? en ooggetuigeverslagen van die roemruchte voorstelling. Hoofdstukken over Dada als Europese kunststroming, de ‘Hollandsche Dada-veldtocht’ van 1923, de Utrechtse ‘Groote Dada-avond’ en dadaïstische kenmerken van de kunst in Utrecht plaatsen de avond dat K&W op stelten stond in een breder (kunst)historisch perspectief.
Niels Bokhove en Mark van Gend, Utrecht DADA. Utrecht: Vereniging Oud-Utrecht, 2013.
144 blz., geïllustreerd ISBN 978 9071108 33 4 € 7,50.
Te koop via de webwinkel.
Gedenksteen: Theo van Doesburg werd in de Teelingstraat in Utrecht geboren.
Bijlage(n)
Artikel over Dada