Rond de Mariaplaats, bomen van Pieter Saenredam
Pieter Saenredam (1597-1665) is een van de helden uit de Nederlandse 17de-eeuwse schilderkunst. Zijn schilderijen met ‘stille kerkportretten’ worden in ons land alom gewaardeerd en zijn de afgelopen 75 jaar ook uitvoerig bestudeerd en tentoongesteld. Een facet in zijn oeuvre dat nog amper aandacht heeft gekregen, is de weergave van bomen. Laat nou juist een aantal van zijn Utrechtse werken van de Mariaplaats zich lenen voor een verhaal hierover – een interessant, maar ook best een gecompliceerd verhaal. Michiel Plomp vertelt het in zijn zeventiende bijdrage over groen erfgoed in Utrecht.
Pieter Saenredam, De Mariaplaats en de Mariakerk, vanuit het westen, 1662; paneel, 110,5 x 139 cm, Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam
Pieter Saenredam, Gezicht op het koor en het transept van de Mariakerk, vanuit het noordoosten, 1659; paneel, 44 x 63 cm, Koninklijk Kabinet van Schilderijen, Mauritshuis, Den Haag
Drie schilderijen
Het bekendste Utrechtse werk van Saenredam is het grote, 1662 gedateerde schilderij in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam: De Mariaplaats en de Mariakerk, vanuit het westen. Op de Mariaplaats, aan de zijkant van nummer 17, hangt tegenwoordig zelfs een een-op-een tegeltableau van dit schilderij, zodat je de situatie van toen kunt vergelijken met die van nu. Op de plek van de voormalige Mariakerk – afgebroken in de 19de eeuw – staat nu het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, of kortweg ‘K&W’. De omliggende bebouwing is nagenoeg compleet veranderd; alleen de torens van de Domkerk en van de Buurkerk zijn er nog. Op Saenredams schilderij, op het nog onbestrate plein rond de kerk, treffen we twee identieke bomen aan die op een behoorlijke afstand van elkaar staan.
Een minder bekend schilderij van Saenredam, eveneens met de Mariakerk maar dan gezien vanuit het noordoosten, hangt in het Mauritshuis in Den Haag. Op dit 1659 gedateerde werk ligt de focus op de koorpartij en de noordkant van de kerk. Van de omliggende stad zien we alleen het Mariawaterpoortje in de stadswal rechts van de kerk. Wat betreft bomen: er staat er één links, en rechts staan er nog drie, dicht bij elkaar. Drie bomen? Op het Rotterdamse schilderij gaf Saenredam twee bomen weer, een stuk uit elkaar, maar op het werk in Den Haag – dat dezelfde locatie laat zien, alleen van de andere kant – toont hij er drie, juist heel dicht bij elkaar. Dan is er nog een derde werk van Saenredam, eveneens uit 1662, dat alleen de voorgevel van de Mariakerk laat zien. Het bevindt zich in Museo Thyssen-Bornemisza in Madrid. Als je dat schilderij erbij betrekt wordt het nog merkwaardiger, want daar zien we links van de kerk – weer diezelfde locatie – helemaal geen bomen, alleen heel compact groen struikgewas.
Terwijl Saenredam in zijn architectuurweergaves bijna elke baksteen getrouw aan de werkelijkheid verbeeldde, deed hij dat duidelijk niet met de bomen. Het lijkt erop dat hij het omliggende groen op deze schilderijen gewoon weergaf zoals het hem het beste uitkwam. Om dit te verifiëren zouden we van zijn hand graag meer voorbeelden hebben van exterieurverbeeldingen van eenzelfde gebouw met bomen eromheen, maar die zijn er niet. We moeten het hiermee doen. Wat we wel hebben zijn voortekeningen voor deze schilderijen.
Pieter Saenredam en Isaac de Moucheron, De Mariaplaats en de Mariakerk, vanuit het westen, 1636; pen en bruine inkt, penseel en bruine inkt, penseel en waterverf; 349 x 501 mm, Teylers Museum, Haarlem
Pieter Saenredam, Gezicht op het koor en het transept van de Mariakerk, vanuit het noordoosten, 1636; pen en bruine inkt, penseel en grijze inkt, penseel en waterverf, 352 x 485 mm, Het Utrechts Archief, Utrecht [28606]
Twintig weken hard werken
In de zomer van 1636 kwam Saenredam voor twintig weken vanuit Haarlem naar Utrecht om er kerken te tekenen. Tussen de ruim dertig tekeningen die hij toen maakte, zitten ook de studies voor deze drie schilderijen. Voor diegenen die Saenredam voor een grote ‘realist’ houden, houd je vast. Op de tekening voor het Rotterdamse schilderij (Teylers Museum, Haarlem) zijn niet twee bomen zien, maar vier. De voortekening voor het Haagse schilderij (Utrechts Archief) toont er links niet een maar twee en rechts helemaal geen. Op de voortekening van het Madrileense paneel (Utrechts Archief) is geen enkele boom te zien, en ook geen struikgewas. Wat we al vermoedden bij vergelijking van de schilderijen wordt hier bevestigd: de kunstenaar heeft de bomen willekeurig op het doek gezet, gewoon daar waar ze hem het beste pasten. Moeten we ons hierover verbazen? Het was twintig jaar geleden dat Saenredam de tekeningen vervaardigde en hij was een specialist in architectuur. Een getrouwe weergave van een gebouw, dát was wat de kopers van zijn schilderijen verwachtten. Zou er iemand geïnteresseerd zijn geweest in de juiste uitbeelding of plaatsing van de bomen?
Maar hoe zit het met de bomen op de voortekeningen? Kort voor Saenredams verblijf in Utrecht, rond de jaarwisseling van 1635/36, moet het noordelijke deel van het Mariakerkhof – dus wat we zien op de Rotterdamse en Haagse schilderijen – compleet overhoop gelegen hebben. Er zijn daar toen dertig volwassen iepen gekapt en vijftig nieuwe gepoot. Het terrein werd gebruikt voor de aanplant van een productiebos! Toen Saenredam er rondliep in de zomer van het erop volgende jaar moet het er vol met uitlopende boomsprieten hebben gestaan en bovendien nog enkele lindenbomen hier en daar. Hij laat er allemaal niets van zien, trekt zijn eigen plan en toont een plein dat nagenoeg leeg is, afgezien van enkele (bijna) volwassen bomen. En zelfs die bomen kloppen evenmin ….
Andere kunstenaars
Alvorens verder in te gaan op de bomen op Saenredams tekeningen van de Mariaplaats moet de lezer iets weten over de praktijk bij tekeningenverzamelaars in de 18de eeuw. Het verzamelen van kunst, en speciaal dat van tekeningen, was destijds een belangrijk fenomeen in ons land. Er waren in die eeuw honderden verzamelaars in Nederland en hun collecties varieerden van enkele honderden bladen tot enkele duizenden. Wat deze 18de-eeuwse collectioneurs het mooist vonden, en waar ze dus ook het meeste geld aan uitgaven, waren uitgewerkte, gekleurde, 17de-eeuwse Nederlandse aanzichten met stoffage (figuurtjes). Dus geen snelle, losse schetsen, maar schilderij-gelijke tekeningen in sapverven, dat wil zeggen in kleur. In de 19de eeuw zijn we dat soort tekeningen ‘aquarellen’ gaan noemen.
Omdat lang niet alle 17de-eeuwse tekeningen met landschappen of stadsgezichten aan die eisen voldeden, vroeg men regelmatig professionele contemporaine tekenaars dat euvel te verhelpen. Authenticiteit en originaliteit werden nog niet zo belangrijk gevonden als nu. Ben Broos, conservator van het Mauritshuis, schreef over dit fenomeen een fascinerend artikel: ‘Improving and Finishing Old Master Drawings: an Art in Itself’. Uit inventarissen en veilingcatalogi weten we dat bijvoorbeeld de 18de-eeuwers Simon Fokke, Abraham de Haen, Nicolaas Verkolje en vooral Isaac de Moucheron bedreven waren in het inkleuren, toevoegen van figuurtjes aan en opwerken van de voor- of juist de achtergrond van 17de-eeuwse tekeningen. Het was inderdaad een ‘kunst op zichzelf’ en het vereist een geoefend oog om hun toevoegingen te herkennen.
Op deze manier zijn veel 17de-eeuwse Nederlandse tekeningen op een geraffineerde manier ‘verlevendigd’. Broos geeft voorbeelden van hoe tekeningen van Jacob van Ruisdael, Jan de Bisschop, Jan Abrahamsz Beerstraten, Jan van der Meer en – u voelt hem al aankomen – Pieter Saenredam op deze wijze zijn ‘aangepakt’. Hij geeft bij de kerkenschilder zelfs twee voorbeelden van latere bewerkingen, een in Museum Boijmans Van Beuningen en de ander in het Rijksmuseum. De laatste: De toren van de Cunerakerk en het koninklijk paleis in Rhenen is voor ons een goed voorbeeld. Uit twee 18de-eeuwse bronnen – een inventaris en een veilingcatalogus – blijkt niet alleen dat Isaac de Moucheron de figuren hierop heeft toegevoegd, maar ook dat diens interventie veel verder ging. Zo vroeg Broos zich terecht af of niet ook de muur en diverse gewassen partijen in de tekening, zoals de lucht, door hem waren toegevoegd. Zijn conclusie was uiteindelijk dat het onmogelijk was te zeggen waar Saenredam gestopt was en waar De Moucheron begon.
Pieter Saenredam en Isaac de Moucheron, Het paleis van Frederik V van de Pfalz en de Cunerakerk in Rhenen; pen en bruine inkt, penseel en waterverf; 515 x 395 mm Rijksmuseum, Amsterdam
Utrechtse tekeningen, slachtoffer of niet
Met zijn prachtige, maar letterlijk levenloze, getekende architectuurweergaves vroeg Saenredam er gewoon om – in de ogen van de 18de-eeuwse verzamelaar – dat zijn tekeningen aangekleed zouden worden. Er zijn dan ook veel meer voorbeelden van te noemen, behalve de twee van Broos. Zo bevindt zich in het Gemeentearchief in Haarlem nog een hele groep van twaalf bladen die stuk voor stuk zijn ‘afgemaakt’ door een 18de-eeuwse, vooralsnog anonieme tekenaar. Verder is er ook nog een tekening van Saenredam in Hamburg die dit lot heeft ondergaan. En mijns inziens zijn eveneens de tekeningen van de Mariakerk in Teylers Museum en het Utrechts archief ‘slachtoffer’ geworden van deze aankleedrage. Er zijn in dit geval geen archivalische bronnen die de bijdrage van een 18de-eeuwse kunstenaar onthullen. Maar het feit dat deze beide bladen – het Teyler-blad meer dan het blad in het Utrechts Archief – zozeer zijn voorzien van figuren die bij zijn overige Utrechtse tekeningen niet voorkomen, en omdat er Isaac-de-Moucheron-achtige bomen op te zien zijn, brengt mij ertoe aan te nemen dat dit het geval is.
Jan van de Velde II (naar Pieter Saenredam), Het stadhuis van Haarlem, ca. 1627/28; gravure, 165 x 247 mm, Gemeentearchief Haarlem
De figuurtjes op de tekening in Teylers Museum congrueren niet met de omringende architectuur: de voorste is te klein en de achterste te groot. Ze blijken bijna allemaal overeen te komen met die op een prent van Jan van de Velde II naar een (niet meer bekend) architectuurontwerp van Pieter Saenredam uit 1627-28. De figuren op de prent zijn hoogstwaarschijnlijk geen inventie van Saenredam, maar van Jan van de Velde. Zonder zich af te vragen of de onderlinge afstanden wel kloppen, heeft de stoffageur ze eenvoudigweg van de prent overgenomen, soms spiegelbeeldig. Hij zal deze prent hebben gekozen om de figuurtjes van over te nemen omdat hij daarmee ‘dichtbij Saenredam’ kwam en omdat hij zich dan geen zorgen hoefde maken of de kostumering historisch gezien wel klopte.
Deze stoffageur was stellig Isaac de Moucheron (1667-1744), de kunstenaar die het vaakst genoemd wordt in 18de-eeuwse veilingcatalogi als degene die oude meester tekeningen ‘verbeterde’ of ‘afmaakte’. Het zijn de twee bomen rechts op de voorgrond die hem verraden. Voor hem zijn dit soort bomen met hun fraai gevormde takken en weelderige bladertooi namelijk karakteristiek. Je komt ze in zijn hele oeuvre tegen, zoals bijvoorbeeld op gesigneerde tekeningen in Berlijn, Brussel en Frankfurt.
Isaac de Moucheron, Huis tussen twee bomen, gelegen in een tuin met taxusheggen; pen en bruine inkt, penseel en grijze inkt, incidenteel penseel en waterverf, 218 x 343 mm, Städel Museum, Frankfurt am Main. (Bron)
De doorzichtjes in het gebladerte via deels kale takken en de open kroon met individueel herkenbare takken zijn steevast terugkerende elementen. Saenredam tekende en schilderde zijn bomen op heel andere wijze. Voor hem karakteristieke bomen zien we op het schilderij van de Mariaplaats in Museum Boijmans. Ze zien er, oneerbiedig gezegd, uit als een bol op een stok. Nog meer van zulke bomen zie je bijvoorbeeld op zijn Gezicht op het Orthenklooster en de Sint-Janskerk in ’s-Hertogenbosch.
Pieter Saenredam, Gezicht op het Orthenklooster en de Sint-Janskerk in ’s-Hertogenbosch, 1632; pen en bruine inkt, penseel en waterverf, 137 x 399 mm, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Brussel. De boomkruinen en struiken zijn op voor Saenredam karakteristieke wijze uitgebeeld: als identieke, gave ronde bolletjes.
De enige boom die te vergelijken is met de twee rechtse bomen op de tekening in Haarlem staat op de, naar mijn mening eveneens door De Moucheron afgemaakte tekening Gezicht op de Mariaplaats in het Utrechts Archief.
Net als bij de Saenredam-tekening in het Rijksmuseum is het bij het Teyler-blad ondoenlijk te zeggen waar Saenredam eindigt en waar De Moucheron begint. Maar dat is juist het kenmerk van de professionele stoffageur. Kunsthistorische vakgenoten die de De Moucheron-ingreep nog niet aankunnen, suggereren dat het verschil in de weergave van bomen een bewuste keuze van Saenredam was en dat hij hiermee onderscheid heeft willen maken tussen de iepen en linden die destijds op het plein stonden. Leuk bedacht, maar zou de architectuurschilder Saenredam zijn kostbare tijd in Utrecht aan zo’n ‘experiment’ besteed hebben? Uit niets blijkt dat de kunstenaar botanische interesse in bomen had; op zijn enige overgeleverde boom-tekening, nu in Berlijn, verbeeldt hij ondefinieerbare exemplaren. Ook de bomen op de Mariaplaats-tekening zijn niet herkenbaar als linde of iep.
Pieter Saenredam, Twee boomstudies, gezicht op Leiden en aanzicht van blekershuizen bij Haarlem, 1617-25; penseel in waterverf, 132 x 181 mm, Kupferstichkabinett, Staatliche Museen zu Berlin, Berlijn.
Binnen het oeuvre van Pieter Saenredam is deze tekening uitzonderlijk vanwege het onderwerp – bomen – en door de combinatie van verschillende motieven. Het bleek onmogelijk de weergegeven bomen te determineren. Er wordt wel gedacht dat het hem ging om de voorstelling van een optische waarneming, om het thema van dichtbij (de bomen) en veraf (de aanzichten).
Ten slotte worden in de archiefstukken van het boomproductiebos uit 1635/36 specifiek houten boomkokers genoemd. De Moucheron wist daar uiteraard niets van, en toch beeldt hij zijn voorste boom ermee af. Moet je daaruit de conclusie trekken dat de boom door Saenredam getekend is? Ik denk dat De Moucheron prima de boomkoker herhaald kan hebben van de andere twee exemplaren, juist om op die manier eenheid en getrouwheid te creëren. Dat is, als die voorste boom integraal door De Moucheron is getekend. Het hele punt is, ik herhaal het nogmaals, dat je niet kunt uitmaken waar de oudere kunstenaar ophield en de jongere begon. Zo is het ook best mogelijk dat Saenredam een eerste schetsmatige aanzet voor die koker heeft gegeven, waarmee De Moucheron verder is gegaan.
Ik heb hierboven het begrip ‘slachtoffer’ gebruikt, maar eerlijk gezegd meen ik daar weinig van, althans niet in het geval van de tekening in Haarlem. Ik weet natuurlijk niet hoe Saenredams werk eruitzag zonder de 18de-eeuwse toevoegingen, maar uiteindelijk vind ik de tekening van de Mariakerk in Teylers Museum prachtig. In dit geval begrijp ik die 18de-eeuwse verzamelaars best.