Tsaar Peter de Grote in Utrecht in 1697 en 1717
Het Utrechts Archief heeft in nauwe samenwerking met Oud-Utrecht een schat aan geschiedschrijving door Oud-Utrecht gedigitaliseerd. Het is een mooie bijdrage aan de viering van het eeuwfeest van Historische vereniging Oud-Utrecht. Alle publicaties in Maandbladen, Tijdschriften en Jaarboeken vanaf 1924 tot 2021 zijn nu digitaal beschikbaar en volledig op tekst te doorzoeken. De artikelen gaan over geschiedenis, archeologie en monumenten van stad en regio Utrecht. Ze zijn te vinden via Het Utrechts Archief als online publicaties van Oud-Utrecht.
Hieronder als voorbeeld een artikel over tsaar Peter de Grote door Gerrit Evers. Het verscheen eerder in Maandblad Oud-Utrecht 1947 en is aangevuld met tekst uit een artikel van Catharina van de Graft uit 1965 en van R. Vermij uit 1990.
Peter de Grote
In de nazomer van 1697 kwam een jonge man uit Moskou in ons land, die bijzondere belangstelling voor het scheepsbedrijf toonde. Hij maakte deel uit van het Groot Gezantschap, een Moscovisch gezantschap van 200 personen, dat in maart van genoemd jaar was uitgezonden, om, zoals een keizerlijke oekaze van 6 december 1696 had aangekondigd, verschillende vorstenhoven te bezoeken en een bondgenootschap tegen de vijanden van het christendom, de Turken, tot stand te brengen. Er was strenge geheimhouding opgelegd. Toch lekte toch al heel gauw en gemakkelijk uit, dat de jonge man, die achter de naam van Pjotr Mikchailof dacht schuil te gaan, niemand minder was dan de toen 25-jarige tsaar Peter I van Rusland, die later als de Grote zou worden aangeduid. Door zijn opvallende lengte (hij was 2,03 meter lang, terwijl in de Nederlanden de gemiddelde lengte 1,65 meter was) was hij eenvoudig te herkennen. Per gehuurde aak, een onaanzienlijk vaartuig, uit Emmerich komende, was hij 18 Augustus met een klein gezelschap te Zaandam beland om enkele eenvoudige personen te ontmoeten, die hij in zijn geboorteland als arbeiders had leren kennen. Daar dacht hij wel een half jaar ongehinderd als leerling in het scheepsvak te kunnen werken, maar de Zaandammers bleken te vrijmoedig en vooral de jeugd te opdringerig in hun belangstelling voor de keizerlijke scheepstimmerman te zijn. Zo kwam het dat hij al na een week naar Amsterdam vluchtte, om daar, minder opgemerkt, bijna vijf maanden lang op de werf van de Verenigde Oost-Indische Compagnie de gang van zaken te volgen.
De hoofdreden van de reis van tsaar Peter de Grote is zeer zeker de kennismaking met het toen moderne bedrijfsleven geweest, maar ze heeft ongetwijfeld ook politieke oriëntering ten doel gehad, om het nog nauwelijks bestaande contact tussen Rusland en de landen van West-Europa te verlevendigen. In dat verband moet stellig de bespreking beschouwd worden, die drie weken na zijn komst in de Nederlanden door de tsaar met de stadhouder-koning, prins Willem III, werd gehouden. Dit was in Utrecht.
Tekening Blijdenstein, J. de Beijer, Het Utrechts Archief
Toen Willem III wegens de vredesonderhandelingen te Rijswijk in 1697 in ons land vertoefde, vernam hij dat tsaar Peter in Amsterdam was aangekomen en met hem een gesprek wilde houden op de plaats die Willem zou aanwijzen. Willem noemde toen de herberg „De Toelast" te Utrecht. De vorsten zijn hier in september samengekomen, elk vergezeld van drie „ambassadeurs", vertrouwensmannen, en een gevolg van gezanten die hun volk vertegenwoordigden; De tsaar zelf verscheen om geen aandacht te trekken in de avond van 10 september met drie gezanten in een gewone jachtschuit. De koning kwam de volgende dag om vier uur te Utrecht aan, vergezeld van Nicolaas Witsen, burgemeester van Amsterdam, en een groot gevolg van hovelingen. Hij gaf kort hierna audiëntie aan de drie ambassadeurs, die door Witsen werden vergezeld. Kort na het vertrek der gezanten zijn de vorsten bij elkaar gekomen. De tsaar trad de koning enige schreden tegemoet, omhelsde hem broederlijk en geleidde hem naar zijn kamer, waar zij bijna een uur bijeenbleven, alleen vergezeld door de heren Witsen en Le Fort; wat er verhandeld werd, bleef onbekend:
„Sij maer te samen in eene kamer zijnde“, noteerde een tijdgenoot, „hadden met malkanderen een langhduirige samen spraeck (men segt) die wel 2 à 2 1/2 uijre duijrde, en scheyden met groote vrien- delickheydt van malkanderen".
Willem III
Koning Willem en Peter de Grote Godfrey Kneller National Portrait Gallery
Herberg “De Toelast“ was het destijds als logement ingerichte middeleeuwse huis Blijdenstein bij de Bezembrug aan de westzijde van de Oudegracht. De toelast was een groot vat, bestemd voor wijn of bier, dat in vele herbergen uithing. Het huis De Toelast bestaat nog altijd achter de moderne gevel van Blijdenstein naast de Winkel van Sinkel.
Penning voor de ontmoeting van Peter I en stadhouder koning Willem III te Utrecht Jan Smeltzing en Nicolas Chevalier 1697
De dichter-boekverkoper François Halma, die naast „de Toelast" woonde, heeft stadhouder ,,Wilhem den III, door godts genade, koning van Groot-Britanje, Vranryk (sic), en Ierland; beschermer des geloofs, enz." bij deze gelegenheid een hoogdravend „welkomst“ toegewijd, en andere tijdgenooten hebben de „vriendschap van den czaar Peter Alexiszoon en den grooten koning Willem te Uytrecht aan den Rijn" in metaal vereeuwigd, maar over de gehouden bespreking is nooit iets uitgelekt, wel verzonnen.
Catharina van de Graft beschreef dat het voornemen bestond dat de vorsten de volgende dag het middagmaal zouden gebruiken op Slot Zuilen, maar dat ging niet door: ‘de tsaar vreesde de toeloop van nieuwsgierigen bij zijn aankomst. Hij wilde altijd onopgemerkt blijven en kleedde zich hiervoor zo eenvoudig mogelijk. Wellicht hebben de volgende dagen nog meer bijeenkomsten plaats gehad, want het verblijf in De Toelast heeft tot 15 september geduurd, maar hierover ontbreken alle berichten.
Na het vertrek van de vorsten en hun gevolg heeft de herberg De Toelast voor hun verblijf een rekening ingediend. Reeds op 20 augustus 1697 had de raad van state aan de generale staten verzocht een petitie uit te schrijven voor 100.000 guldens ter bestrijding van de onkosten van het moscovisch gezelschap. Nog dezelfde dag richtten de generale staten (Hare Hoog Mogenden) zich tot de staten van Utrecht en van de andere provinciën (Hare Edel Mogenden) met verzoek haar aandeel liefst terstond bij te dragen. Op 8 september vergaderden de staten van Utrecht hierover en stemden toe. Blijkbaar is dit 's morgens gebeurd, want nog dezelfde dag komt het geval in de vroedschap van Utrecht in bespreking (de stad vormde met de kleine steden het derde lid van de staten). Ook de vroedschap stemde toe. Gaarne zal zij dit hebben gedaan, want hoe heeft Utrecht zich steeds verblijd in een bezoek van koning Willem III. Met klokgelui placht het dan zijn komst te begroeten. Aldus deed men ook op 11 september 1697 en heeft de stadsontvanger 29 gld. 8 st. uitbetaald aan „de bedienden van kercken ende kapitelen voor 't luyden van de clocken bij het doorpasseren van syn con. majt. van Groot Bretagnen". ‘
In 1698 zou Peter de Grote op uitnodiging van stadhouder-koning Willem III voor zes maanden in Engeland verblijven om ook daar de scheepsbouw te bestuderen.
1717 Een tweede bezoek aan Utrecht
Twintig jaar na zijn eerste verblijf, kwam de tsaar opnieuw naar West-Europa, kennelijk om zelf na te gaan, hoe de staatkundige verhoudingen zich tijdens zijn regering ontwikkeld hadden, welke begrippen omtrent het door hem met kracht hervormde Rusland bij de staatslieden van andere landen gegroeid waren, en niet het minst om weer de nieuwste uitvindingen en toepassingen te leren kennen. Te Utrecht aangekomen, huurde hij hier op 19 December 1716 een gewone jaag- of trekschuit, om zo onbekend en in alle stilte te Amsterdam aan te komen. De 10e maart 1717 bracht tsaar Peter de Grote, nu vergezeld van tsarina Catharina de Grote, met klein gevolg een bezoek aan Utrecht. Scheltema bericht daarover:
„Op den volgenden dag (zijnde den 10den van lentemaand) met binnenjagten naar Utrecht vertrokken, bezigtigden de doorluchtige reizigers aldaar alles met opmerking; lang bleef de czaar op den Domstoren. Bij het bezien van het vermaarde Zijdebalen en de zijdefabriek van den heer Van Mollem aan den Zeedijk langs de Vecht was het, dat zijne zoo verregaande zucht van onderzoek of bemoeying voor hem bijna doodelijk was geworden. „Hij wilde de kracht van het water in het omdrijven der raderen van de fabrijk beproeven, en sloeg de handen aan het groote rad, terwijl de molen aan den gang was. Hij werd dadelijk van den grond geheven en in de hoogte gevoerd, ja het was op het punt, dat eene der vervangende raderen hem zoude gevat hebben, wanneer hij zeker was vermorseld. De meesterknecht had gelukkig de tegenwoordigheid van geest, om den czaar aan te pakken, en krachts genoeg om hem te kunnen losrukken. Deze schijnbaar ruwe aanval gaf, vermits niemand de oorzaak konde gissen, eene bijzondere aandoening onder den hofstoet, doch toen men het gevaar, waarin de vorst geweest was en de trouwhartige hulp van den man vernam, hield de algemeene ontsteltenis op, en alles veranderde weldra in blijdschap. De czaar omarmde zijnen redder hartelijk, er is geene melding van eenige giften. De schrik had tevens het genoegen gestoord; de vrolijkheid, die Peter zoo wel als het gezelschap had doen blijken, nam een einde". In augustus, op zijn doorreis naar Het Loo, konden de Utrechtenaren nogmaals de tsaar bewonderen, in het gezelschap van de tsarina. Teruggekeerd in Amsterdam, ving het hooge echtpaar den 2den September de terugreis „na de landen zijner heerschappije“ aan, en „alsoe“ besluit Nomen zijne aanteekeningen, is wederom Hollandt ontlast van dat raare en kostelijcke warschap".
Tsarina Catharina Jean Marc Nattier 1717 Museum Hermitage
Door zijn vreemde gedragingen en vooral door zijn ruwe optreden liet de tsaar niet overal vrienden achter. Anders dan over Peter werd over Catharina, van huis uit een Litouwse boerendochter, geoordeeld: zij werd als „een kleine vrouw, eenigszins zwaarlijvig, doch tevens mooi, levendig en liefelijk” beschreven.
Lang schijnt in Utrecht het verhaal te hebben gegaan, dat Peter de Grote hier getroffen werd door het simpele opschrift op een huis aan de Springweg en dat hij zich bij de plotselinge dood van zijn zoon Alexis in 1718, waaraan men hem niet onschuldig hield, met de zin van deze spreuk getroost zou hebben. Zij luidde: Quum recte vivis, ne cures verba malorum, dat is: Wanneer gij leeft opregt, in 't uiterste gevaar / zoo vreest nooit kwade tong of snoden lasteraar. Professor Reitz heeft deze tekst in zijn reeds genoemde boek vastgelegd, maar het huis met dit gevelopschrift is niet in stand gebleven.
David van Mollem en zijn familie tegen de achtergrond van de tuin achter zijn huis Zijdebalen aan de Vecht 1740 Het Utrechts Archief
Bedrijfsspionage
In 1721 stuurde tsaar Peter zijn bibliothecaris, Johann Daniel Schumacher, naar West-Europa. Hij deed onder meer Nederland aan. De bibliothecaris bezocht onder andere de instrumentmakers Fahrenheit en Van Musschenbroek. Ook ging hij langs Zijdebalen in het gezelschap van de wiskundige Johann Wenceslaus Kaschube die vermomd was als lakei.
David van Mollem wilde de technische bijzonderheden van de twijnmolens voor de zijdefabricage geheimhouden, maar Schumacher hoopte dat het Kaschube zou lukken om toch stiekem een tekening te maken. Schumacher kwam twee weken lang elke dag bij David van Mollem. Kaschube had daarmee voldoende tijd om de machines uitgebreid te bekijken en te tekenen. Schumacher maakte in het Russisch een verslag voor tsaar Peter. Een geval van bedrijfsspionage, zo blijkt ook uit zijn verslag waarvan de vertaling in Maandblad Oud-Utrecht is gepubliceerd. Toen Schumacher in Rusland terug kwam, benoemde tsaar Peter hem tot secretaris van zijn nieuwe Academie van Wetenschappen. Maar of er ooit nog iets gedaan is met de tekeningen van de twijnmolens, is niet bekend.
Buitenplaats Zijdebalen aan de Vecht Daniël Stoopendaal 1790 Rijksmuseum
Gezicht in de tuin van het huis Zijdebalen aan de Vecht te Utrecht uit het noordwesten 1740 Het Utrechts Archief
Trekschuit naar Amsterdam bij de Weerdsluis 1760 Het Utrechts Archief
Bronnen:
G.A. Evers, Czaar Peter in Utrecht in 1697 en 1717, Maandblad Oud-Utrecht 1947
C.C. van de Graft, Francois Halma, boekverkoper en boekdrukker 1653-1722, Maandblad Oud-Utrecht 1965
R. Vermij, Bedrijfsspionage in de achttiende eeuw. Een agent van de tsaar te ‘Zijdebalen’, Tijdschrift Oud-Utrecht 1990.
Bijlage(n)
Csaar Peter in Utrecht
François Halma
Bedrijfsspionage