Utrecht 80 jaar vrij: De Utrechtse pers in de meidagen van 1940
Met de viering van de bevrijding van Utrecht 80 jaar geleden herdenken we ook de inval van de Duitsers vijf jaar eerder. Toen was de stemming in de stad heel anders. In Maandblad Oud-Utrecht van 1980 beschreef Ton H.M. van Schaik de houding van de Utrechtse pers in die eerste oorlogsmaand. Over hoe de vrije pers zichzelf al in mei 1940 aan banden liet leggen.
Van vlammend protest naar normale verhoudingen
In zijn balans van de stemming in het land na de brute Duitse invasie en de kort daarop gevolgde capitulatie van Nederland in de meidagen van '40 wijst dr. L. de Jong op een alom geconstateerde diepe emotionele krenking bij velen en aan de andere kant op sommige reacties die uitingen waren van onaandoenlijkheid en onverschilligheid, die "sterke krachten in de geschiedenis“. Daartussen laat zich een heel scala van gevoelens vermoeden, gevoed door een verwarde en altijd achter de feiten aanlopende, soms op door niets gerechtvaardigd optimisme gegrondveste, informatie. Waar nog bij kwam de heftige verontwaardiging over werkelijke en vermeende handlangers van de vijand in eigen land. Van die verwarring en nervositeit biedt de Utrechtse pers van die dagen een getrouwe afspiegeling. Een drietal kranten kan voor dit stemmingsbeeld als representatief gelden: Het Centrum, een katholiek dagblad, vanouds de spreekbuis van Schaepman, het Utrechtsch Nieuwsblad, stichting van Joh. de Liefde, numeriek en kwalitatief in opmars, en het Utrechtsch Dagblad, uitgave van drukkerij L. E. Bosch en Zn. met als hoofdredacteur dr. J. G. Loohuis.
Een strijdbaar Utrechts Nieuwsblad van 10 mei 1940
Op de fatale tiende mei zijn de bladen volmaakt eenstemmig in het protest tegen "deze voorbeeldloze schending van de goede trouw en aantasting van wat tusschen beschaafde staten behoorlijk is", om te spreken met de woorden uit de proclamatie van de koningin. Nederland is "met geweld en misleiding“ binnengevallen (Het Centrum), wij staan tegenover een vijand die misdadig optreedt en leugens verkondigt; Nederland staat bij deze confrontatie aan de kant van de beschaving en de gerechtigheid, allen scharen zich achter het "vlammend protest“ van koningin Wilhelmina. "De tanden op elkaar, de geweren geladen, de gelederen gesloten". Het Centrum vermeldt al op die eerste oorlogsdag de berichten volgens welke Duitse soldaten, gekleed in Nederlandse uniformen, op onze grond hebben trachten te landen, waardoor deze vijand zich een schandmerk van verraad heeft opgedrukt. Het felst is die avond het Utrechtsch Nieuwsblad, waarvan de hoofdredacteur, mr. dr. G. J. van Heuven Goedhart een uitgesproken en welsprekend anti-nazi was. In die houding werd hij van harte gesteund door de directeur van de krant, J. van Straten. Mussert, die het U.N. "een Jodendagblad“ liet noemen, zeker ook vanwege de gastvrijheid die daar sedert 1936 werd geboden aan dr. M. van Blankenstein, had op dat ogenblik nog een aanklacht lopen tegen Van Heuven Goedhart. Deze had namelijk als zijn mening uitgesproken dat de Leider van de N.S.B. na zijn geruchtmakende uitlating enkele dagen geleden dat de Nederlandse nationaal-socialisten bij een eventuele Duitse invasie met gekruiste armen lijdelijk zouden toezien, dat zo'n man bij een inval niet Nederlands zou kunnen denken en handelen. Hij zou doen wat Seyss Inquart in Oostenrijk en Quisling in Noorwegen hadden gedaan: zijn land verraden. Het U.N. reageerde die avond van vrijdag de tiende mei het heftigst van het Utrechtse drietal: "Adolf Hitler, wiens beloften het papier niet waard zijn, waarop ze geschreven worden, heeft aan de rij van zijn misdaden een nieuwe, een verschrikkelijke toegevoegd. Heel het armzalige Duitse kaartenhuis van leugen en bedrog is ingestort: in ons buurland delen misdadigers de lakens uit. Wat in het Derde Rijk regeert is machtswellust". Het blad brengt hulde aan de Utrechters die tegen de middag van die dag oranje dorsten dragen, en waarschuwt al dadelijk voor "een passieve geesteshouding“. Oranje is ook het kader waarin op de voorpagina de proclamatie van de koningin is afgedrukt, net als de oproep in kapitale letters: NOOIT overgave. Een zekere optimistische verwachting ten aanzien van de afloop valt die dag overigens ook in alle drie de bladen te signaleren. Wij zijn niet onvoorbereid als Denemarken en Noorwegen. De regering is welberaden en waakzaam, onze weermacht is paraat. Hoever deze informatie ook bezijden de waarheid mocht wezen - ons materieel was hopeloos verouderd en vooral onze luchtmacht was uitermate zwak - deze geforceerde opgewektheid zou in de pers nog dagen aanhouden. "Het Nederlandsche volk zal ... den woesten aanval op zijn vrijheid en zijn grond afweren met ontembaren moed en kracht" (Het Centrum). "Nederland heeft een vuist. En die vuist slaat. De koningin zal niet wijken". (U.N.).
Op 11 mei klonk het Utrechts Nieuwsblad nog hoopvol.
Ook de volgende dag is de toon nog algemeen vol hoop op de strategische verrichtingen van de Nederlandse krijgsmacht. "Meer dan 100 Duitse vliegtuigen neergehaald" meldt het Utrechtsch Dagblad. De Nederlandse weerstand is door de vijand kennelijk onderschat. Het Centrum plaatst een pathetische tekening van een Nederlandse soldaat met de bajonet op het geweer met de tekst: "Mijn Schild ende Betrouwen zijt gij O God mijn Heer“, en als bovenschrift: "'t Sal waerachtig wel gaen". Het U.N. brengt het legerbericht weer oranje omlijst: onze gevechtskracht wordt "deerlijk onderschat“. Op een rondwandeling door de stad constateert een redacteur die ochtend "geen opgewondenheid bij de bevolking“: de straten en stoepen worden geschrobd als gewoonlijk, de buitenmensen doen in de stad hun boodschappen, op het stadhuis, waar natuurlijk extra werk is, wordt hard aangepoot en zelfs de zaterdagse bloemenmarkt op het Janskerkhof biedt het beeld van altijd.
De grond voor die rust ligt in ons goede geweten. Wij mogen gerust en vastberaden zijn: "Rechtop van lijf, rechtop van ziel" (Utr. Dagbl.). Het katholieke Centrum richt zich die zaterdag, de vigilie van Pinksteren, tot zijn lezers met de oproep te bidden tot de Geest van Sterkte "opdat wij in rustige vastberadenheid doen zullen wat onze plicht is". Op de beide Pinksterdagen verschijnen er geen kranten, maar op maandag de dertiende komt een extra editie van het Utrechtsch Dagblad van de pers met een op niets gebaseerd strategisch overzicht, dat wel voornamelijk ondersteuning van het moreel tot oogmerk zal hebben gehad.
Terwijl het Grebbefront op instorten staat - maar wie weet dat al in het land? - heet het hier: "Het Nederlandsche leger en het Nederlandsche volk hebben den bruten, onverhoedse overval der Duitsers doen mislukken" en: "Het Duitsche leger is er niet in geslaagd ons land te overrompelen". Ons leger, dat in zijn versterkte stellingen de aanvallen der vijanden een halt toeroept, kan gerust zijn: het militair gezag heeft de toestand binnenslands volkomen in handen. Bovendien mogen we vertrouwen stellen in onze machtige bondgenoten. Voldoende reden al met al om vol te houden bij het weerstaan van de vijand. Zelfs in het ochtendblad van de veertiende, waarin op de voorpagina het bericht dat de koningin en de koninklijke familie waren uitgeweken naar Londen, meldt het Dagblad uit het Engelse hoofdstad nog bemoedigende geluiden: men moet in Nederland vooral niet ongerust zijn. In beperkte mate zal men wellicht moeten terugtrekken, maar dat behoeft de moed beslist niet te ondermijnen: de geallieerden houden immers troepenbewegingen geheim voor een verrassend tegenoffensief. Het Centrum slaat die dinsdagavond, overigens nog zonder vermelding van het bombardement van Rotterdam dat tussen één uur en half twee was losgebroken, een heel wat evenwichtiger toon aan: de regering is naar elders vertrokken, de koninklijke familie is in Londen. Wij weten dat de koningin niet is uitgeweken uit persoonlijke vrees maar in het belang van het land. Het commentaar, onder de kop "Rust en Sterkte", bespreekt het strategische beeld van een "snelle terugtocht" waarbij het juist zaak is zijn waardigheid te bewaren en de discipline, tot hiertoe betoond over eind te houden "nu het gevaar zijn hoogtepunt heeft bereikt“. En bovendien is er nog steeds sprake van successen tegen de vijand, zodat er alle reden is gehoor te geven aan het woord dat koningin Wilhelmina bij haar afscheid sprak: "Dispereert niet“.
Het ultimatum van 15 mei 1940 waarin de Duitse generaal Schmidt dreigt met een bombardement op Utrecht.
Dezelfde dinsdagavond werd om zeven uur over de radio de capitulatie bekend gemaakt: een Duits ultimatum van die middag dat Utrecht en zijn bewoners "het lot van Warschau“ - en van Rotterdam - zouden ondergaan als niet "Uwe onvoorwaardelijke overgave" werd geseind, had bij generaal Winkelman in het nemen van dit zware besluit de doorslag gegeven. Het U.N. is op 14 en 15 mei in het geheel niet verschenen. De directeur had op dinsdag zijn bedrijf gesloten en was samen met Van Heuven Goedhart naar Den Haag gevlucht. Die ochtend had een andere medewerker van de krant, prof. P. Geyl, zich op het bureau aan de Drift vervoegd en daar met de beide heren gesproken. Ze begrepen natuurlijk dat het met het U.N. in zijn huidige vorm gedaan was, en de sfeer van dit gesprek was wel verre van optimistisch. "Tot ziens in het concentratiekamp“, zei Geyl ten afscheid tot Van Heuven Goedhart, waarop deze hem antwoordde: "Jij bent een optimist“.
Het berichtje na het onslag van Van Heuven Goedhart en Van Straten.
Op de dag na het tekenen van de capitulatie, de zestiende dus, zijn de namen van directeur Van Straten - hij was door de raad van commissarissen direct geschorst - en Van Heuven Goedhart - hij was met één maand salaris ontslagen - uit de kop van het U.N. verdwenen. In een bescheiden kader links onder op de voorpagina wordt vermeld dat beiden "met ingang van 14 mei niet meer in functie“ zijn. Elders op dezelfde pagina kondigt de redactie aan "zich binnenkort de medewerking te verzekeren van een aantal nieuwe medewerkers". Voor wie dat alles nog niet duidelijk genoeg was wordt op de binnenpagina in een wat ruimer kader opheldering verschaft: "Het U.N. zal voortaan verschijnen in zijn vorm van voor 1933 (het jaar waarin Van Heuven Goedhart als hoofdredacteur was aangetreden, vS.) De leiding berust bij een redactie, die zal werken volgens de vroegere, beproefde, politiek (strikt-neutrale richtlijnen". - Hoe men deze bedrieglijke volzin te vertalen heeft, kan worden begrepen door wie weet dat al op 16 mei het ANP was overrompeld en dat geheel de Nederlandse dagbladpers op die dag een instructie van de Militärbefehlshaber op het dak gestuurd kreeg, en wel ter publicatie op de voorpagina, inhoudende dat door de militaire autoriteiten geen voorcensuur zou worden uitgeoefend, mits uitgevers en redacteuren "een absoluut loyale houding“ zouden aannemen.
Op 17 en 18 mei sloeg het Utrechts Nieuwsblad al een heel andere toon aan.
De gevolgen van deze gelijkschakeling vielen met onmiddellijke ingang uit de Utrechtse kranten af te lezen. Het Utrechtsch Dagblad nodigt zijn lezers op 16 mei onder de kop „Hard aan het werk“ uit, zich „rustig en waardig“ te gedragen. De taak van de soldaat, te vechten als het nodig is, is nu volbracht. "De taak van den burger is om te werken", én om zijn mond te houden, hoort daar natuurlijk bij. Op de 17de voegt dit tot nijverheid inspirerende blad er dan ook aan toe dat het thans geen tijd is voor kritiek en dat het zaak is zich met de grootst mogelijke correctheid op te stellen. Het is die dagen een sleutelwoord in de pers: correctheid. De vijand had ons in strijd met alle beginselen van het recht overvallen, maar ze gedroegen zich zo "correct“. Het Centrum spreekt al in het avondblad van de 15de over "herstel van zoveel mogelijk normale verhoudingen" - nog zo'n sleutelwoord: "normaal“ - en voegt daar de wenk aan toe om orde en rust niet te verstoren, en de Nederlandse eigenschappen van "arbeidzaamheid en betrouwbaarheid“ aan de dag te leggen "ook tegenover het gezag van den bezetter van ons land". Een laf sausje van misplaatste vroomheid wordt door het katholieke dagblad nog over deze vadsige berusting uitgegoten met de woorden dat "Al het lijden, al het leed en alle zorg in den tijd een geringe prijs geacht moet worden voor een eindeloze en volkomen gelukzaligheid“. Gelukkig zouden spoedig de bisschoppen anders spreken, en met name de aartsbisschop van Utrecht, mgr. Jan de Jong, had als Fries en als historicus wel geleerd hoe heilloos het is de blik opwaarts te slaan uit angst de realiteit onder ogen te zien. Het wekt geen verbazing dat deze krant al spoedig de mond vol heeft van "een sfeer van wederzijds begrip en vertrouwen" en foto's toont als die van "Duitsche militairen in gemoedelijk gesprek met enige inwoonsters van de hoofdstad". Ook het ontmande U.N. schrijft op 17 mei al over de sfeer van wederzijds begrip en vertrouwen. En dat "een volmaakt oprechte en loyale aanvaarding van de nieuwe situatie" nu voor het welzijn van het land en van ons volk "vóór alles noodzakelijk" is. In de middag van woensdag de 15de marcheerden de Duitsers langs de Biltstraat de stad binnen en hielden ze een parade met muziek op het Vredenburg. Iedereen had toen kunnen zien hoe „soepel en correct“ de Duitse troepen optraden. Enkele dagen later valt op de voorpagina een foto te genieten van "Een gemoedelijk toneeltje op het Vredenburg: Duitsche soldaten schrijven een brief naar huis". Het valt mee, dat was die eerste dagen ook de stemming in de stad en in heel het land. De oorlog is voorbij en we leven nog, laten we er het beste van maken. In één van de dagen vlak na de overgave ontmoetten twee stadgenoten elkaar in een overvolle trein van Den Haag naar Utrecht. Professor Geyl en dr. P. H. Ritter jr. spraken met elkaar over de turbulente gebeurtenissen die achter hen lagen. Geyl met zijn gewone felheid tegen de nazi's, Ritter die daarop reageerde met een mak: "Ja, we zullen ons moeten aanpassen". "Dat was een berusting die ik haatte", zegt Geyl. Maar ook uit de kranten in zijn woonplaats kwam die matte toon van passiviteit en "correctheid' jegens de bezetter hem toen al tegemoet. En inderdaad, het zou eerst slechter moeten worden voor het beter werd. A. H. M. v. Schaik
Gerrit Jan van Heuven Goedhart (1901-1956) werkte na zijn ontslag bij het Utrechtsch Nieuwsblad mee aan het illegale Parool. In 1944 week hij uit naar Engeland, waar hij minister van Justitie werd in het tweede kabinet Gerbrandy.