Twee eeuwen bloemenmarkt op het Janskerkhof
Op een zomerse zaterdagochtend over de bloemenmarkt op het Janskerkhof lopen, is voor veel Utrechters grote ontspanning. Het carillon speelt, de lindebomen filteren het zonlicht en overal waar je kijkt zijn bloemen! Niet alleen boeketten, ook planten in potten, zelfs ver uitlopende klimplanten, tot hele struiken aan toe, alles prachtig in bloei en vaak ook nog uitgestald met gevoel voor theater: een feestje! Michiel Plomp schrijft erover in zijn dertiende bijdrage over groen erfgoed in Utrecht.
Bloemenmarkt aan het Janskerkhof in Utrecht, 1991, Fotodienst GAU, Het Utrechts Archief 805806
Dit feestje wordt al bijna 200 jaar (over vier jaar is het zover) op deze locatie wekelijks herhaald. Geweldig toch? Of… misschien toch niet? De bloemenmarkt wordt momenteel vanuit verschillende hoeken bedreigd, zodat de vraag rijst of we dat historische moment wel gaan halen. Alvorens ons met dat probleem in te laten eerst wat geschiedenis.
Van Stadhuisbrug naar Janskerkhof
Wanneer de bloemenmarkt in Utrecht precies is ontstaan, is niet bekend. In ieder geval niet zo oud als de Amsterdamse bloemenmarkt, die teruggaat tot de 17de eeuw, maar een begin in de 18de eeuw zou best kunnen. Het Janskerkhof was echter niet de eerste locatie, en dat de bloemenmarkt er gehouden werd vanaf 1837, wat iedereen van elkaar overneemt, is niet correct.
Pieter van Oort, Gezicht op de voorgevel van het stadhuis aan de Stadhuisbrug, 1824, aquarel, 769 x 548 mm, Het Utrechts Archief 28741.
Hier vond tot 1827 de bloemenmarkt plaats. Geheel rechts is nog een stuk zichtbaar van het pand van notaris Wigman die in de jaren tien en twintig van de 19de eeuw zelfs ‘Bloemmarkt’ als zijn adres gebruikte.
Voor zover bekend de eerste locatie van de Utrechtse bloemenmarkt was de Stadhuisbrug – opvallend genoeg een overeenkomst met de situatie in Amsterdam waar de markt eveneens gevestigd was vlakbij het stadhuis, namelijk op de Nieuwezijds Voorburgwal. Zo vreemd is dat niet want de burgervaders zorgden er wel voor dat ze geen stinkende vismarkt direct op hun stoep hadden of een met veel gedoe gepaard gaande markt, zoals een van zwaar bouwmateriaal. In Amsterdam zou de bloemenmarkt overigens in 1862 verhuizen naar de huidige locatie aan het Singel.
Joannes Pieter Visser Bender, Bloemmarkt aan de Nieuwezijds Voorburgwal, Amsterdam (naar Jacob Cats), ca. 1800, ets en stippelets, 84 x 88 mm, Rijksmuseum, Amsterdam [RP-P-1911-3578]
De Stadhuisbrug in Utrecht is de breedste brug van de stad. Oorspronkelijk bestond deze uit twee kleinere bruggen: de Broodbrug en de Huidenbrug, refererend aan producten die daar verhandeld werden. Nadat het stadsbestuur zich in 1547 had gevestigd in de panden Hasenberg en Lichtenberg werden de twee bruggen met elkaar verbonden tot een pleintje. Dat de bloemenmarkt daar eerst zijn plek had blijkt uit een raadsverslag, vastgelegd in de ‘Utrechtse Provinciale en Stadscourant’ van 19 oktober 1853. Het gaat over de voors en tegens van het verplaatsen van een markt. De burgemeester stelt dat zoiets meestal slechts een tijdelijk probleem is. Als voorbeeld wijst hij op ‘de bloemmarkt, die indertijd van voor ’t Stadhuis naar het Janskerkhof is verzet. In ’t eerst was er ook veel tegen en toch is die markt na de verplaatsing aanmerkelijk in belang toegenomen.’
Het heeft er zelfs even op geleken dat ‘Bloemmarkt’ een heuse straatnaam zou worden. Notaris Martinus Wigman, woonachtig aan de Oudegracht precies tegenover het stadhuis (en dus ook aan de Stadhuisbrug) adverteerde in de jaren tien en twintig van de 19de eeuw verschillende keren met de tekst: ‘..., nader onderrigting ten Kantore van den openbaren Notaris Martinus Wigman, op de Bloemmarkt te Utrecht’. Kennelijk was de plek als zodanig algemeen goed bekend. Uiteindelijk heeft die benaming het echter niet gered. Vandaar dat u hem ook tevergeefs zult zoeken in Erik Tigelaars recente, mooie boek over de Utrechtse straatnamen.
Hoe lang is er een ‘bloemmarkt’ geweest op de Stadhuisbrug en wanneer vond de verhuizing naar het Janskerkhof plaats? De enige die daar iets over vermeldt was de geschiedkundige Nicolaas van der Monde (1799-1847): in 1840 schreef hij dat de bloemenmarkt ‘jaren achtereen op de Stadhuisbrug [was] gehouden en ongeveer 1835 vandaar verplaatst [was] naar het Janskerkhof’. Met dit citaat in mijn achterhoofd kwam ik op het idee dat de Utrechtse bloemmarkt wel eens zou kunnen teruggaan tot de 18de eeuw. Dat de verplaatsing naar het Janskerkhof al plaatsvond in 1827 en niet in 1835 (Van der Mondes herinnering liet hem hier in de steek) maakt dit ook net iets aannemelijker.
Een advertentie in het Utrechts Volksblad van 30 januari 1828 werpt een nieuw licht op het tijdstip waarop de Utrechtse bloemenmarkt naar het Janskerkhof verhuisde. Daarin is te lezen dat ene Gerrit de Groot, kweker bij de Maliepoort, voortaan met zijn bollen en planten elke zaterdag te vinden zal zijn op het Janskerkhof, ‘de tegenwoordige Bloemmarkt’. De verplaatsing had dus toen al plaatsgevonden, en wel stellig het jaar daarvoor – 1827 – want vanaf toen was er opeens elk voorjaar ‘de loting voor de standplaatsen op de bloemmarkt’. Het dubbele eeuwfeest is dus tien jaar eerder dan algemeen gedacht!
Vermoedelijk had het verplaatsen van de markt te maken met twee dingen, allereerst de verbouwing van het stadhuis: tussen 1824 en 1830 werden de Renaissance-panden Hasenberg en Lichtenberg grotendeels afgebroken ten behoeve van het huidige classicistische stadhuis. Het zal er een grote, stoffige bouwplaats zijn geweest, geen leuke locatie voor de verkoop van bloemen en planten, en evenmin voor de kwekers en hun clientèle. Ten tweede mocht er vanaf 1827 niet meer begraven worden in en om kerken, waardoor het Janskerkhof beschikbaar kwam voor andere activiteiten.
Plek
Uiteindelijk was de nieuwe plek rond de Janskerk misschien nog wel chiquer dan de Stadhuisbrug. Het Janskerkhof was sinds de Middeleeuwen het exclusieve woongebied geweest van de kanunniken van de Janskerk en was in de 19de eeuw nog steeds een bijzonder deftig plein. Aan de westkant had je de Statenkamer – de zetel van de Staten van Utrecht – en verder stonden aan alle zijden voorname woonhuizen. Daar hadden ze nog nooit marktkooplui gezien!
Wellicht dat de jaarlijkse verloting van de standplaatsen, die steeds werd aangekondigd in lokale kranten en plaatsvond op het stadhuis, samenhing met het feit dat er een grotere ruimte beschikbaar was gekomen. Terwijl de kramen op de stadhuisbrug dicht op elkaar stonden, waren er nu meer en andersoortige mogelijkheden om ze te plaatsen: vooraan of juist achteraan, wel of niet op een zonnige plek, en natuurlijk bij voorkeur geen plek in de wind. Op de vroegste foto’s van de markt is te zien dat marktkooplieden stoelen meenamen. Dat hoefde je niet te doen als je een plek had naast een gemeentebank, want die stonden er toen nog. Misschien dat zo’n standplaats wel de hoogste ogen gooide.
Gezicht op het westelijk gedeelte van het Janskerkhof tijdens een bloemenmarkt, 1880-1890 (fotograaf J.L.A. Martens), Het Utrechts Archief 123924
Links op de voorgrond is een gemeentebank te zien. Iets rechts daarvan, verder naar achteren, staat een losse stoel.
Er werd in latere tijd veel zorg besteed aan hoe de markt eruitzag. In de krant Het Centrum van 6 april 1912 valt hieromtrent te lezen: ‘Eene niet onaardige verandering is op de Bloemenmarkt op het Janskerkhof aangebracht. Ze is nu niet meer geplaatst langs het smalle middenpad, maar langs een der dubbele zijpaden met een boomenrij er tusschen in. Men wandelt er over versch gestrooid kiezelzand en verbeeldt er zich alzoo meer in een tuin te zijn.’
Kennelijk was er in het begin van de jaren 1910 een actieve groep kwekers-verkopers, want in 1911stuurden zij een verzoek naar de gemeenteraad voor een extra bloemenmarktdag per week: ‘om ook des Woensdags een bloemenmarkt te doen plaats hebben op het Janskerkhof: in plaats van éénmaal per week dus twee malen in de week’. In hoeverre daar in dat jaar iets van gekomen is, weet ik niet. Maar veertien jaar later blijken er drie bloemenmarkten te zijn! De woensdagse en zaterdagse op het Janskerkhof en daarnaast nóg een zaterdagse op het Vreeburg, aldus De Standaard van 17 maart 1925.
Kwekers of marktkooplui?
Of die extra markten ook allemaal even groot waren en of ze lang hebben bestaan, is mij niet bekend. Maar klaarblijkelijk was er veel animo onder de kwekers om met hun planten de markt op te gaan. In de hoop iets over hen te weten te komen – wie waren het, met hoevelen waren ze en waar kwamen ze vandaan? –, ben ik in het Stadsarchief van Utrecht op zoek gegaan naar de verslaglegging van de jaarlijkse standplaatsenverloting, maar helaas was daar niets over te vinden. Dus wie de directe collega’s waren van de reeds genoemde Gerrit de Groot bij de Maliepoort – die overigens zijn kwekerij in de huidige Bruntenhof had – weten we niet. Het is via oude krantenartikelen dat je af en toe wat kruimels informatie krijgt.
Het Utrechts Archief heeft een afbeelding (75262): 'Gezicht op de voormalige bloemisterij/kwekerij van A.F. van Oostveen in de Bruntenhof, 1942'. Op deze plek had Gerrit de Groot zijn kwekerij aan het begin van de 19de eeuw. U kunt deze afbeelding bekijken via deze link.
Zo valt in de Landbouw-courant van 26 april 1877 te lezen dat toen 38 kwekers deelnamen aan de standplaatsenverloting. Dat is een vermeldenswaardig hoog aantal! Het jaar daarvoor waren het er namelijk nog maar 19 geweest. Vanwaar die plotse toename? Eveneens onduidelijk is of de 19 kramen destijds wel een gebruikelijk aantal was. In ieder geval zit dat meer in de buurt van de huidige situatie, waar er zo’n 13 deelnemers zijn.
Zilveren penning van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde, 1843-51 (kunstenaar David van der Kellen), Rijksmuseum, Amsterdam [NG-VG-1-4013].
Deze penning is uitgereikt aan de Arnhemse bloemist H.J. Wilke voor zijn inzending van de gravillea longifolia bij een bloemententoonstelling in Arnhem in 1851. Vergelijkbare penningen zullen zijn uitgereikt aan kwekers met bijzondere planten op de Utrechtse bloemenmarkt.
Er werden in de jaren zestig en zeventig van de 19de eeuw prijzen uitgereikt aan kwekers met fraai bloeiende planten: een getuigschrift, een zilveren medaille of een grote zilveren medaille. Men nam het duidelijk heel serieus. Dit initiatief kwam van de Utrechtse Afdeling van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde, in samenwerking met het stadsbestuur. Een van de doelen van het Genootschap was het verbeteren van de producten uit de land- en tuinbouw, vandaar. Bij uitzondering nam het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad in 1868 een lijstje op met namen van de prijswinnaars. Aan de hand van het Utrechts Adressenboek is dat aan te vullen met hun beroep en adres. Zo hebben we dan toch een paar van Gerrits collega’s te pakken:
- H. Blom, bloemkweker, Lauwerecht
- C. van Dam Sr., bloemkweker, Lagenoord
- H.J. Klein Staring, bloemist, Biltstraat
- E. van Kooten, tuinman en bloemkweker, 1e Maliebaansteeg
- J. Merrée, bloemkweker, Zwartewater
- H. van Straalen, melkverkoper, bloemkweker, 2de Maliebaansteeg
- A. Verheul, hovenier, Kwakkeldijk of Weerdsingel
Het waren dus niet alleen bloemkwekers, want er was ook een heuse ‘bloemist’ onder de prijswinnaars: H.J. Klein Staring uit de Biltstraat. Denk daarbij niet aan de huidige bloemisten. In de 19de eeuw was dit een veel ruimer begrip dat betrekking kon hebben op uiteenlopende beroepen, van bloemkweker tot tuinarchitect. Minder opzienbarend is de aanwezigheid van een hovenier, en ook de combinatie tuinman en bloemkweker is in onze ogen een heel logische. Dat is weer minder het geval bij ‘melkverkoper en bloemkweker’. De mannen (of er vrouwelijke bloemkwekers waren is mij niet bekend) waren vooral afkomstig uit het belangrijke kwekersgebied buiten de Bemuurde Weerd en uit het kleinere kwekersgebied bij de Maliebaan. Dat het allemaal Utrechtse kwekers waren, heeft te maken met de condities van het Genootschap en het stadsbestuur: het ging hen om kwekers uit Utrecht en directe omgeving. Of ze ook van verder weg kwamen, zoals Groenekan of Maartensdijk, zou nog eens uitgezocht moeten worden.
De zeven voornoemde prijswinnaars kweekten nog zelf de planten die ze naar de markt brachten – iets wat in zestig jaar tijd compleet zou veranderen. In de jaren tien en twintig van de 20ste eeuw richtten kwekers coöperatieve bloemenveilingen op. Ze gingen niet meer naar de markt, maar leverden hun handelswaar aan de veiling, en vervolgens sprongen professionele marktkooplieden in dit gat. De snijbloemen op de huidige Utrechtse bloemenmarkt komen dan ook allemaal van de veiling. Onder de marktkooplui met planten zitten nog wel lieden die hun materiaal (deels) zelf opkweken.
Aanbod
Was het aanbod op de bloemenmarkt vroeger heel anders dan nu? Daar is niet zo gemakkelijk een antwoord op te geven. Zo zijn de spaarzame advertentieteksten uit de eerste helft van de 19de eeuw vaak erg algemeen. Specifieker is bijvoorbeeld een annonce uit 1858 van de bloemist J.W. de Groot Wz uit de Nachtegaalsteeg (of hij familie is van Gerrit uit de Bruntenhof is niet bekend). Hij maakte reclame voor rozen, en wel voor doorbloeiende stamrozen in allerlei soorten, met name de roos Gloire de Dijon, ‘welke nog weinig bekend en tevens voor alle Roosliefhebbers onmisbaar is’. De stamroos kwam veel voor in 19de- en vroeg-20ste-eeuwse tuinen, terwijl die nu bijna alleen nog wordt aangeplant in historische tuinen. Behalve de gewone stamrozen had De Groot ook nog ‘volbloeijende lage stamroosjes’.
Gezicht op de achtergevel en de tuin van het huis Plompetorengracht 5, 1914-15 (fotograaf: E.A. van Blitz en Zn), Het Utrechts Archief 68821
Voor welke planten kregen de zeven Utrechtse kwekers hun prijzen? Calceolaria’s, cineraria’s, fuchsia’s, heliotropen, pelargoniums, petunia’s (enkele en gevuld) en verbena’s. Dat moet men toentertijd dus belangrijke planten hebben gevonden. Het is een beetje een vreemd lijstje omdat er heel specifieke gewassen op voorkomen, zoals de Pelargonium Odier, maar ook hele families, zoals die van de fuchsia, en dan heb ik algemene categorieën, zoals ‘hangplanten’, nog onvermeld gelaten. Onder deze prijswinnende planten bevinden zich soorten die nog steeds heel populair zijn, zoals enkele en gevulde petunia’s, fuchsia’s, verbena’s en cineraria’s. Pelargoniums – we noemen ze meestal ‘geraniums’ – zijn een beetje een geval apart. In de 19de eeuw was men dol op bijzondere variëteiten, zoals de al genoemde Odier, maar daarna zijn ze lang verketterd, terwijl ze tegenwoordig weer voorzichtig terugkomen. De calceolaria, of pantoffelplant, kom je af en toe nog wel tegen in de handel, maar is niet wat je noemt een populaire plant.
Johannes Christiaan Carel Klinkenberg, Bloemenmarkt op de Grote Markt in Den Haag, ca. 1900, doek, 80x144 cm. Teylers Museum, Haarlem
19de-eeuwse schilderijen van bloemenmarkten of bloemenstallen kunnen ook inzicht geven in het aanbod van weleer. De markt op het Janskerkhof is destijds helaas nooit vereeuwigd, maar bijvoorbeeld wel die op de Grote Markt in Den Haag. De stadsschilder Johannes Klinkenberg heeft er omstreeks 1880 een groot doek aan gewijd. Hierop zijn gewone geraniums – wit, roze en rood – duidelijk herkenbaar. Daarnaast, meer op de achtergrond, ook fuchsia’s en begonia’s. Links op de voorgrond is een forse groep coleus-variëteiten te herkennen. Vooral die laatste planten met hun mooie bladeren associëren we met de 19de eeuw. Ze zijn lang uit de mode geweest, maar maken tegenwoordige weer een stormachtige comeback. Uiteindelijk is het aanbod bij deze Haagse kraam toch wat simpeltjes te noemen. In ieder geval zijn de Utrechtse prijswinners er niet te vinden.
Wat het Haagse schilderij wel heel goed duidelijk maakt – en dat zal toentertijd zondermeer ook gegolden hebben voor de bloemenmarkt in Utrecht –, is de afwezigheid van snijbloemen. De zittende man en vrouw, hij op zijn krukje en zij in een soort huisje, hebben een arsenaal aan potjes met planten om zich heen, maar geen bossen bloemen in emmers, terwijl die nu toch een bijzonder belangrijk onderdeel zijn van de bloemenmarkten in Nederland.
Ergens aan het begin van de 20ste eeuw moet ‘de snijbloem’ een vlucht hebben genomen. Het Algemeen Handelsblad van 13 januari 1911 wijdt een stukje aan de Utrechtse bloemenmarkt. Die schijnt in de voorgaande jaren gaandeweg steeds verder te zijn uitgebreid. Er zijn meer mensen gekomen die bloemen kopen en ‘vooral de vraag naar losse bloemen is buitengewoon toegenomen’. Dat was uiteraard geen speciaal Utrechts fenomeen. De Amsterdamse schilder Isaac Israëls vereeuwigde in 1920 twee manden met diverse bossen snijbloemen.
Isaac Israëls, Manden met bossen bloemen en een juk, 1920, 90 x 117 cm, Stedelijk Museum, Amsterdam
Sindsdien is er ogenschijnlijk niet zoveel veranderd op de Utrechtse bloemenmarkt en vergelijkbare markten elders. Maar wanneer je beter kijkt dan realiseer je je dat er juist heel veel is veranderd, voor én achter de schermen: de klassieke aardewerken bloempot is vervangen door plastic potjes. In plaats van handkarren staan er nu, verscholen achter de kramen, grote vrachtwagens, en we kunnen nu het hele jaar door rozen kopen, uit een Nederlandse kas óf afkomstig uit Afrika, ongeacht het seizoen. En met ietsje meer afstand bekeken: het verkeer op het Janskerkhof is veel drukker geworden. De hoeveelheid fietsen is geëxplodeerd en het aantal bezoekers aan de stad (en ook aan de bloemenmarkt) is verveelvoudigd. Al die zaken vormen een wezenlijke bedreiging voor de bloemenmarkt.
Toekomst
De bedreigingen zijn er in velerlei soorten en verschijningsvormen. Dertien marktkooplui – of ‘standhouders’, zoals ze zichzelf noemen – hebben een jaar geleden een noodkreet geslaakt richting stadsbestuur over het opheffen van de parkeerplaatsen langs de Drift. Volgens de standhouders gaat het precies om ‘die plekken waar de klanten van de bloemenmarkt hun zware aankopen inladen’. Op die plek zullen inderdaad veertien parkeerplaatsen verdwijnen. Een meerderheid van het Utrechtse stadsbestuur wil al jaren de parkeermogelijkheden voor auto’s in de binnenstad terugdringen. Daar langs de Drift wil men de steeds groter wordende hoeveelheid fietsen op het Janskerkhof kwijt – wel begrijpelijk. Minder begrijpelijk is dat de gemeente ook op korte termijn van de vervuilende vrachtwagens van de standhouders af wil. Maakt het korte stukje dat zij door de stad rijden echt zoveel uit?
Tegelijkertijd is er het ecologische probleem: veel planten en snijbloemen die te koop zijn op markten en in tuincentra zitten vol pesticiden. In Afrika, waar veel van onze snijbloemen vandaan komen, zijn nog tal van illegale middelen geoorloofd die dat allang niet meer zijn in Europa. Daar heeft Greenpeace al in 2014 onderzoek naar gedaan, met als uitkomst ‘schokkende meetresultaten’. Tv-presentator Arjan Lubach heeft vorig jaar zelfs een hele aflevering van Zondag met Lubach gewijd aan snijbloemen – in zijn woorden ‘giftige, mensonterende milieurampen’. Begrijpelijk dat daarom tal van mensen bezig zijn alternatieven te zoeken. Zo is er het fenomeen ‘Slowflowers’, een club die telers, bloemisten, ateliers en consumenten bij elkaar brengt, opdat we (meer) lokaal geproduceerde, natuurvriendelijke en seizoensgebonden bloemen kopen. Wat anders van karakter is de organisatie ‘Reflower’, waarbij je je kunt abonneren op een maandelijks geleverde nieuwe bos, duurzaam gemaakte kunstbloemen.
Arjan Lubach, tv avondshow, VPRO, oktober 2022
Kortom, ‘de markt’ is in beweging, zoals ze dat altijd geweest is. Er zullen dingen gaan veranderen op de Utrechtse bloemenmarkt, of het nou wel of niet om (andersoortige) parkeerplaatsen gaat of de introductie van kunstbloemen. Hopelijk gebeurt het in volle harmonie tussen alle partijen en tot tevredenheid van het Utrechtse publiek. En dan met z’n allen op naar het dubbele eeuwfeest in 2027!
Met dank aan Erik Tigelaar, Hoofd Kennis & Collecties Openluchtmuseum, Arnhem
Meer informatie
Ondernemers Utrechtse bloemenmarkt maken zich grote zorgen over de toekomst.
Rob Chrispijn & Joke Kolthoff 2022: Bestrijdingsmiddelen bij bloementeelt - er ligt een deken van gif over Nederland, radioprogramma ‘Vroege Vogels’, NPO Radio 1, 16 januari 2022.
Boeketten met gif In Europa verboden bestrijdingsmiddelen komen via boeketten weer terug, 10 februari 2022, Pesticide Action Network Netherlands (PAN), 2022.
Greenpeace-onderzoek: Sierteeltsector grootverbruiker van pesticiden die giftig zijn voor bijen 1 december 2014, Greenpeace NL, 2014